millioenen, welken in hem den vreemdeling zien; hem als indringer beschouwen; als iemand wien het te doen is om hunne aloude zeden, gewoonten en gebruiken te wijzigen, te veranderen of zelfs te vernietigen; als die zich tegen de in hun oog zeer onschuldige, maar werkelijk lichaam en ziel verdervende genoegens en vermaken verzet; die daardoor velen, welken uit den eens aangenomen gang van zaken hun voordeel trekken, veel stoffelijke schade berokkent, en die, wanneer hij in het gevolg geven aan zijn voornemens niet voorkomen of gestuit wordt, een geheele verandering in de organisatie der samenleving zal teweegbrengen, waardoor naar alle waarschijnlijkheid de aanzienlijken, de leidslieden des volks het meest getroffen zullen worden, — en men zal zich bij benadering een denkbeeld kunnen vormen van de vijandschap, die zich bij de lieden zijner onmiddellijke omgeving of bij die daarmede in aanraking komen, noodzakelijk moet inwortelen.

Dikwijls blijft die vijandschap, en de daaruit ontspruitende tegenstand, voor het oog van den oppervlakkigen waarnemer verborgen. Doch die dieper ziet en doordenkt, kan uit de schijnbaar weinig beteekenende verschijnselen tot de daaraan ten grondslag liggende gewichtige oorzaken besluiten. De zendeling ziet dan in de quasi onverschilligheid, waarmede men hem bejegent, — in den glimlach, die zich op het gelaat vertoont dergenen, tot wie hij met allen nadruk over hun eeuwig wel of wee spreekt, —