en tongen te winnen voor Christus. Door het geloof verstaan we, dat de zending niet mag rusten eer het bazuingeklank ruischt: „Nu zijn de Koninkrijken der wereld geworden onzes Heeren en zijns Gezalfden."

En in dat geloof alleen vindt ook de zending haar kracht. De zending heeft een reuzentaak te doen. Maar zij stuit allerwege op ontzachelijken tegenstand. De natuurlijke vijandschap van het zondige hart, het diepgaand nationaliteitsverschil, de booze kracht van zondige zeden ; de geweldige macht der valsche religie — dat alles en zooveel meer moet overwonnen. En daartoe is geen menschelijke kracht bij machte. Doch de zending is ook niet onze zaak, maar de zaak des Heeren. Haar kracht ligt niet in zilver en goud, in genie en talent, in toewijding en ijver. Wel kan dit haar dienen. Niets is voor haar te uitnemend, zij vraagt ons hart, maar ook ons hoofd en onze hand. Haar kracht heeft zij echter alleen in Christus. Hij alleen is groot en heerlijk en machtig, Door Hem is de zending onoverwinlijk. Daarom bezwijkt het geloof niet.

En door het geloof zijn we van den triumf der zending verzekerd. Het is zoo — we zien dien triumf nog niet. Maar de profetie heeft het voorspeld: „Alle volken, tongen en natiën zullen Hem eeren." Zoo zal ook eenmaal de historie het boeken. Maranatha: de Heere komt. —

W. BREUKELAAR.