DER DUITSCHE ROMANTIEK.

61

barmelijke "wijding der krachteloosheid." In zijn laatste drama "de moeder der Makkabeërs" openbaarde zich reeds de gewetenloosheid van een half waanzinnigen geest, die onder bombastische hymnen en schril gekleurde martelaarstafereelen de armoede van zijn godsdienstig gevoel poogde te verbergen.

Nog meer opzien dan zijn historische treurspelen baarde zijn in 1815 uitgegeven noodlotstragedie: "de vier-en-twintigste Februari", een virtuosenstuk, dat geheel en al er op was aangelegd om zenuwachtige aandoeningen te wekken, om van afgrijzen te doen beven en sidderen.

Het tragisch noodlot sproot hier niet met innerlijke noodzakelijkheid voort uit het karakter der handelende personen, maar uit de raadselachtige betoovering van een noodlottigen dag des jaars; en de verbaasde lezer ontving ten slotte in plaats van een hem verheffend dieper inzicht in den gang der zedelijke wereldorde, slechts een gevoel van radelooze ontzetting. De nieuwheid van dien dollen inval baarde natuurlijk groot opzien en naardien de romantische wereld buitendien al zeer geneigd was om in de grootste dwaasheid de diepste wijsheid te zoeken, stond er spoedig iemand op, die naar den wansmaak van vele Duitschers de ongerijmdheid tot een systeem maakte. Adolf Müllner een advokaat van Weissenfels, vervaardigde een drama uDe schuld" genaamd, en ontwikkelde daarna in ontelbare kritieken de theorie der nieuwe noodlots- tragedie: een hoogere wereldorde, raadselachtiger nog dan het blinde fatum der Ouden, greep in, volgens hem, in het aardsche leven en stortte door een onnoozel toeval, door een stukspringende snaar, door een rampzalige plaats of dag, de niets kwaads vermoedende stervelingen in het verderf. Op die wijze werd weer alles wat de protestantsche wereld ooit over tragische schuld en verantwoordelijkheid had gedacht, aan twijfel blootgesteld door de ongebreidelde jacht op nieuwigheden der romantische school, en 't scheen wel, alsof onze tragische kunst zou eindigen met zich zelve te vernietigen. Müllner verschanste zich in drie letterkundige tijdschriften tegelijk, roemde met luid marktgeschreeuw de lange rij van zijn eigen werken en