DANTE ZWARTGEMAAKT.

207

en Vergilius gaan niet naar den Hades, maar wel de groote helden waarvan zij vertellen — Ulysses en Aeneas met de gouden twijg. Doch hoe anders is het geval van Dante, die door een meisje, dat hij als negenjarig kind gekend had en dat als getrouwde vrouw gestorven was, naar den hemel der hemelen geleid werd! Wat had zulk een man zich in te laten met zedeloosheid in zijne jeugd en met Gentuccas in zijn ouderdom? Wij mogen hem niet vergelijken met gewone geniale mannen, of hem bevlekken met de dwaasheden of ondeugden van zijne eeuw en zijn geslacht. Slechts aan hem was het gegeven de mannen van zijn land en van europeeschen roem naar de eeuwige smarten van de hel te verwijzen — ieder met een groot etiket met zijn naam erop — of ze te verheffen tot de biddend overpeinzende vreugden des hemels.

Zonden van wellust vindt men dus bij hem; en wat vindt gij dan wel van zijne nog zwartere zonden, als daar zijn: trots, aanmatiging, minachting en haat? Ook toont hij niet zelden bittere kwaadwilligheid. Hoe zuur de druiven van Florence waren, blijkt uit zijn brief aan Can Grande, wien hij den titel van zijn groot werk aldus opgeeft: „Commincia la Commedia di Dante Allighieri, fiorentino di nazione, non di costumi." 1 In het Inferno vertrapt hij trots met grooter trots. „Quis tulerit Gracchos?" 2 Wat moet men aanvangen met iemand die beschrijft wat hij in het paradijs gezien heeft en die zich in het Inferno gedraagt op eene wijze, die Nero te machtig zou zijn geweest. Laat ons een voorbeeld nemen — niet het ergste — van het genot dat hij schept in de eeuwige ellende van een armen kerel, waarmee hij eens in Florence ruzie had gehad.

Deze man was een zekere Philippo Argenti, een lui, nutteloos, pronkzuchtig mensch. Dante ontmoette hem in den vijfden hellekring, bemorst, vuil en schreiend. De arme ellendige tracht zich bij Dante in de boot te werken, doch Vergilius duwt hem terug in den troebelen stroom met den uitroep: „Voort, bij de andere honden, voort!" Op zijne

1) Hier begint de Oomedie van Dante Allighieri, die een Florentijn was van geboorte, niet van zeden.

2) Wie zou de Gracchen verdragen?