HET KARAKTER VAN DEN NATUURVORSCHER.

335

waarover wij nog het een en ander willen zeggen.

Als men de levensgeschiedenis en den arbeid der grootste natuurvorschers nagaat, neemt men aldra karakteristieke verschillen waar: aan den éénen kant heeft men mannen van den eersten rang, die, trots de buitengewoon groote beteekenis van hun werk en ondanks het feit, dat zij tevens hoogleeraren waren, toch eigenlijk geen school gesticht en geen persoonlijken invloed uitgeoefend hebben. Zulk een man was, bij voorbeeld, Gauss. Van hem weten wij, dat hij het college geven verafschuwde; als de studenten, zoo als in zijn tijd de gewoonte was, bij hem kwamen om een plaats op zijn college te bespreken, placht hij, om hen af te schrikken, te zeggen, dat de lessen waarschijnlijk niet zouden doorgaan. Aan den anderen kant vinden wij geleerden, die, hoewel niet veel meer dan middelmatig, toch uitstekende vruchten zien van hun onderwijs en niet alleen talrijke, maar ook uitnemende leerlingen vormen. Met andere woorden de resultaten van het onderwijs staan in geen onmiddellijk verband met de beteekenis van den leeraar als natuurvorscher. Bestond er nu een kenmerk, waarnaar men het vermogen om in de eene of in de andere richting nut te stichten kon beoordeelen, dan had men het middel in handen om eiken geleerde juist daar te plaatsen, waar hij met zijn gaven het hoogste bereiken kon. Een man van de richting van Gauss zou men van den last van het onderwijs geven bevrijden; een man van het andere type, waarvan wij den physicus Magnus als voorbeeld kunnen nemen, moest men met de beste leermiddelen toerusten en niet, zoo als met Magnus geschied is, zijn werkzaamheid als leeraar afhankelijk laten van het toevallig bezit van een groot vermogen.

Bij nauwkeurig onderzoek erkent men in de geestesrichting der mannen van de wetenschap twee tegengestelde types; ik moet er echter onmiddellijk bij voegen, dat de meeste bekende geleerden tusschen deze beide uitersten in staan: maar meestal zijn in elk individu de eigenschappen in de eene of de andere richting zóó overwegend, dat het gemakkelijk is hem zijn plaats in een der twee klassen aan te wijzen. Wij wijzen er tevens op, dat, voor zoo ver mijn