422

EENIGE ONTHULLINGEN OMTRENT DE FEITEN

de gala-voorstelling- in de opera, 't Was de laatste maal!

Toen de Tsaar afgereisd was, bracht de keizer persoonlijk in zijn rijtuig den kanselier naar diens woning (dat hij hem vroeger zou hebben doen uitstappen, heeft Bismarck mij nooit gezegd). Onderweg vertelde de keizer met zekere opgewondenheid, dat hij den Tsaar een tegenbezoek beloofd had bij de op handen zijnde manoeuvres in Russisch-Polen. Daartegenover betoogde Bismarck, dat de tusschenruimte tusschen de twee bezoeken te kort, dat voor een zoo hoogen bezoeker in het Poolsche kamp bezwaarlijk plaats te krijgen was, en dat trop de zele keizer Alexander wel eens wantrouwend zou kunnen maken, 't Schijnt, dat, ten gevolge van die nuchtere taal, bij den Duitschen keizer de aardigheid er af was, maar dat Waldersee hem weldra weer op het plannetje deed terugkomen. Zóó veel is zeker, dat de chef van den generalen staf twee dagen later den Kanselier kwam bezoeken, om hem zoo mogelijk te bewijzen, dat het keizerlijk bezoek aan Russisch gebied wenschelijk was. Terloops zij hier nog aangeteekend, dat Wilhelm de Tweede in die dagen, bij gelegenheid van een manoeuvre-toespraak, gezegd had, dat het nieuwerwetsche onderwijs in de geschiedenis het veld winnen van het socialisme bevorderde.

Kort daarna reisde de keizer met Herbert Bismarck eerst naar Monza, om koning Humbert een vluchtig bezoek te brengen, en van daar over Athene (waar zijn zuster Sophia de bruid van den kroonprins was) naar Konstantinopel. In den tijd van die reis valt een bezoek van Hohenlohe bij keizerin Augusta (weduwe van den eersten Wilhelm) te Baden-Baden. Daaromtrent schrijft Hohenlohe: „De keizerin misprijst het overdreven reizen en trekken van haar kleinzoon, en breekt meer bepaald den staf over het bezoek aan Athene, waar, zooals ik van elders hoorde, het hof onder de geldelijke gevolgen van het onthaal gebukt gaat.'' Wijders deelt hij een vertrouwelijk gesprek met den groothertog van Baden mede, die het volgende van zijn keizerlijken neef zeide: „Hij heeft rijkelijk zijn bekomst van Bismarck; maar hij wil hem voorloopig nog te vriend houden, omdat hij hem noodig heeft voor de verdediging der oorlogsbegrooting. Daarna zal het tusschen die twee wel uit zijn".