62

OVER HET NUT DER BACTERIËN

zijn. In de eerste plaats schijnen de fermenten van het spijsverteringskanaal voldoende om onze spijzen zonder hulp der bacteriën te verteren.

Wat de werking der bacteriën betreft bij de ontleding van zetmeel in den mond, kan deze in vergelijking van de ptyaline uit ons speeksel, van weinig beteekenis zijn, daar wij weten dat dit sap onmiddellijk zijn invloed op zetmeel doet gevoelen, terwijl de bacteriën der mondholte, voor zoover men ze tot nog toe in dat opzicht onderzocht heeft, slechts bij uitzondering op zetmeel schijnen te werken.

Hoe bacteriën bij het verteringsproces in de maag een nuttige rol zouden kunnen spelen, zie ik niet goed in: het gehalte aan zoutzuur in het maagsap heeft, zooals bekend is, een nadeelige werking op de ontwikkeling van bacteriën en als deze in de maag zoo al niet gedood worden, kan toch onder normale omstandigheden, als de spijsvertering zonder stoornis verloopt, een sterke vermeerdering van bacteriën niet plaats vinden. Daarentegen weten wij, dat als om een of andere reden een overmatige ontwikkeling van bacteriën en dientengevolge hevige gistingsprocessen plaats vinden, de spijsvertering niet alleen niet bevorderd, maar daarentegen ernstig verstoord wordt. Dan lijdt de patiënt aan maagcatarrhe, en wordt door misselijkheid, hoofdpijn en een algemeene malaise gekweld; zonder aarzelen besluiten wij, clat de medewerking, die cle spijsvertering in de maag van den kant der bacteriën ondervindt, op een „bedorven maag» neerkomt. Zijn bacteriën dus werkelijk noodig of nuttig bij onze spijsvertering, dan kunnen wij ons verder onderzoek tot de darmen beperken.

Het antwoord op de vraag, of bacteriën de scheikundige processen in de darmen bevorderen, hangt daarvan af, of zij in staat zijn de rol der fermenten in het spijsverteringskanaal over te nemen, en, zoo ja, in welke mate. In de eerste plaats valt, wat dat betreft, op te merken, dat de bacteriën, die gewoonlijk in den darm voorkomen, het vermogen missen om zetmeel in suiker om te zetten. Voor bacterium coli is dat door Strassburger en Marx bewezen. Volgens Eschericb kunnen zij slechts in geringe mate de vetten ontleden en op cellulose hebben zij zoo goed als