HOFFELIJKHEID EN VERFIJNING IN HET FRANKRIJK DER ACHTTIENDE EEUW.1

i

,/De achttiende eeuw was de eeuw bij uitnemendheid voor hoffelijkheid en verfijnde manieren" : zoo luidt ongeveer een vrij algemeen als axioma aangenomen oordeel. Talleyrand had verklaard: ,/Die niet in de achttiende eeuw geleefd heeft, is onbekend met het begoochelende van het leven». En hoeveel schrijvers en saletjonkers hebben zich niet na Talleyrand uitgeput in loftuitingen over het gewaande voorrecht van dat vervlogen tijdperk!

Zeker, in de beeldende kunsten en in die van het toilet is die eeuw de tijd bij uitnemendheid geweest voor het lieve en aardige. Tal van kunstenaars in die richting hebben zich doen kennen als meesters in fijnen smaak, met zekere guitigheid gepaard. Uitgelezenheid van houding, betoovering van het zoete lachje, verleidelijkheid van afgeronde vormen, — clat alles en nog veel meer wisten ze op benijdenswaardige manier weer te geven.

En dat alles was in het wezen der zaak een afspiegeling van het werkelijke leven. Met manchetten en jabots van het fijnste kantwerk trok men 's lands vijanden over de grenzen te gemoet. Met degens, wier gevest met een her-

ij Vrij naar H. De Gallier, in La Bauw van Oetober 1906.