70

HOFFELIJKHEID EN VERFIJNING IN HET FRANKRIJK

innering aan liet liefje prijkte, weerde men zich of viel men aan. Zelfs in den oorlog trachtte men den vijand, zoo mogelijk, een lesje in welgemanierdheid te geven, bijvoorbeeld, door hem het eerst te laten losbranden, — een grap, die ons eenmaal een verlies van een duizendtal manschappen heeft berokkend. Men speelde met zijn leven, doordat men van ongeloofelijk onbeduidende aanleidingen een eerezaak maakte, 't Leek wel, of de dames geheel opgingen in haar toilet, en of de heeren niets beters te doen hadden dan sierlijk op hun hooge hakken te zwenken, natuurgenooten kranig te groeten, hoed of steek parmantig onder den arm te houden, en wat dies meer zij. Koketterie heerschte in de stoffeering der huizen; en de muiltjes der freules hadden veel van kostbare snuisterijen.

Die eeuw van uiterlijkheden, zoo verschrikkelijk door het drama aan het slot, door haar nederlagen, haar veelsoortige ellende, was voor menigeen als een verleidelijke droom. Schitterend vernuft en onuitbluschbare spotzucht overstemden de slagen van het Noodlot, duizelingwekkende weelde der grooten overschitterde cle naaktheid der armen ; en een overborrelende luchthartigheid overschaduwde zelfs cle verschrikkingen van het schavot.

Zal ik ze ontgoochelen, hen, die nog zweren bij die verleidelijke achttiende eeuw? Zal ik in staat zijn om hun bijzonderheden te leeren, die hun onbekend waren? Ik geloof het niet; want wat vermag mijn nuchter oordeel tegen hun verblinding? Ze willen de waarheid niet onder de oogen zien. 't Is hun ten volle bekend, dat die maatschappij, die zoo uitblonk door verfijnde manieren en taal, in het wezen der zaak grof en dierlijk was; maar met jammerhartige zorgvuldigheid pogen ze die droevige waarheid aan anderen, zoo al niet aan zichzelven te ontveinzen.

Men versta mij wel. Geenszins wil ik beweren, dat de toenmalige groote wereld in Frankrijk uitsluitend uit zulke nietswaardigen bestond. Neen: er waren ook heel wat loffelijke uitzonderingen. Maar de personen, waarvan ik bijzonderheden wensch mee te deelen, behoorden alle tot die standen, waarop men bovenal, als op toongevers of toongeefsters, het oog placht te hebben. Daarom komt ons het