280

UIT DE WERELDBESCHOUWING VAN LAAT-ANTIEK EN TIJD.

alle tijdgenooten, die zich voor geleerden houden, gemeen : de massa van den arbeid moet het gemis aan geest vergoeden. Geweldige kommentaren op veelgelezen schrijvers ontstaan, maar het beste dat zij brengen, hebben zij te danken aan kortere, scherpere opmerkingen op deze schrijvers. Reusachtige verzamel-werken, zooals de Historia JS'aturalis van Plinius worden uitgegeven, met de, een geheel boek omvattende, reclame-achtige opgave al der hier — naar beweerd wordt — gebruikte bronnen; wereldgeschiedenissen — een mozaiek gelijk —, die men zeer juist met Weber's boek heeft vergeleken, moeten speciaal-studie uitsparen, en hem die zich oppervlakkig interesseert voor geschiedkundige gebeurtenissen, langs korteren weg vlug onderrichten.

In den regel zal aan hetgeen de wetenschappen tot stand brengen de waardeering door het publiek beantwoorden. Het is het bedenkelijke voor die door ons beschouwde tijdruimte der lste en 2de eeuw n. C., dat men over het wetenschappelijk streven op zich zelf, over de mogelijkheid van inzicht te krijgen in de dingen, in den grond der zaak een geringen dunk heeft en op vermoeiden toon van nieuwe veroveringen op dit gebied niets weten wil. Alle wetenschappelijk onderzoek moet slechts de filosofie dienen als hulpwetenschap. Zeker, ook wij denken er nu nog zoo over, maar toch — welk een onderscheid! Wij trachten onze wetenschap in ideëelen samenhang met de wijsbegeerte te brengen, de antieke wijsgeer dier dagen verzamelde ijlings eenige — al spoedig tot een kanon ontwikkelde — hulpkennis, om daarmee zijn reeds lang in elkaar gezet systeem steun te verschaffen. Hij vindt het daarom zeer twijfelachtig of men kometen, die toch na zoo lange tusschenruimten verschenen, zou kunnen vergelijken; Gods lieve zon een gloeienden steen te noemen is hem onsympathiek, aan de natuur hare geheimen te vragen heeft voor hem eigenlijk geen doel, want zij heeft toch immers alles wat ons beter en gelukkiger maakt, voor ons open en bloot gelegd, en bovenal getuigt voor de kalme berusting van dien tijd de vriendelijke uitnoodiging: niet te veel te onderzoeken, maar ook iets voor de nakomelingschap achter te laten. Dit feitelijk Stoïsch dogmatisme, dat met name