3J0

HET ONBEWUSTE IN MOZARTS VOORTBRENGEN.

üe juistheid van deze beschouwingen wordt misschien door niets krachtiger gestaafd dan door een merkwaardigen brief van Mozart, die dan ook door von Hartmann wordt aangehaald.

Deze brief is afgedrukt in Jahn's biographie van Mozart en daardoor in muzikale kringen wel bekend; maar het is uit een wijsgeerig en kunsthistorisch oogpunt een zoo allergewichtigst bewijsstuk, dat het ons noodig voorkomt, het ter zake dienende gedeelte daaruit hier alsnog te vermelden.

Mozart schreef dan:

»en nu kom ik aan het moeielijkste punt in uw brief, aan eene vraag, die ik liever onbeantwoord liet, omdat ik niet recht weet hoe ik het zeggen moet, Maar ik wil het toch beproeven, al zal ik misschien het een of ander schrijven, dat uw lachlust zal opwekken. Gij vraagt mij, hoe ik bij het schrijven en uitwerken van groote en moeilijke composities te werk ga. Ik kan u daarop alleen antwoorden, dat ik het zelf niet weet, en meer kan ik er u-niet van zeggen. Als ik in eene goede stemming ben, soms op reis in den wagen, of' op een wandeling na den maaltijd, of 's nachts, als ik niet slapen kan, stroomen mij de denkbeelden toe. Van waar en hoe, weet ik niet en ik kan er ook niets aan doen, Die mij nu bevallen, tracht ik in het geheugen te houden. Men heeft mij verteld, dat ik die dikwijls zachtjes neurie. Heb ik nu zoo'n denkbeeld behoorlijk vastgelegd, dan volgen er spoedig andere en wordt het me allengs duidelijker, hoe ik ze samen gebruiken kan om er met het oog op contrapunt, den aard der verschillende instrumenten, enz. een geheel van te maken. Word ik dan niet gestoord, dan wordt de voorstelling allengs hoe langer hoe uitgebreider en duidelijker en ten slotte heb ik het geheele ding, ook als het lang is, nagenoeg volledig in het hoofd, zoodat ik het, als ware het een mooi mensch of een fraai beeld, in een oogopslag kan overzien en wel niet, zooals het later worden moet, in gedeelten na elkander, maar alles in eens te zamen.

Dat is iets verrukkelijks.

Het vinden en bij elkander voegen is mij een schoone, heldere droom, maar het daarna in zich zelf hooren van alles te zamen, is toch het heerlijkste. Wat ik nu zoo in mij zelf gehoord heb, vergeet ik niet licht meer, en dat geheugen is misschien wel de kostbaarste gave, die Onze Lieve Heer mij geschonken heeft.

Als ik dan later tot schrijven kom, heb ik niet anders te doen dan uit mijn hersenen als uit een zak te halen, wat daar bij elkaar ligt. Daarom komt het ook vrij snel op het papier, want, zooals ik gezegd heb, is het eigenlijk al klaar en maar zelden wordt het veel anders dan het reeds in mijn hoofd geweest is.

Daarom hindert het me ook niet, als ik bij het schrijven ge-