UIT IET LAND VAN VUUR EN IJS.1

Het vuur en cle vorst waren volgens het overoude Uslandsche geloof de twee natuurmachten, door welker samenwerking de wereld ontstond; zoo wordt ons verteld in Snorre's Edda. Ten opzichte van het ontstaan van IJsland, is Snorre's opvatting werkelijk in hoofdzaak juist; het rotseiland daarginds aan de grens der IJszee is werkelijk de schepping van vuur en ijs te zamen. Niet alleen het land zelf getuigt daarvan; ook het volk toont in zijn karakter, dat het den invloed van beide natuurverschijnselen heeft ondergaan, een invloed, dien men ook bespeurt in zijn geschiedenis en in zijn poëzie. Dikwijls scheen het vuur in IJslands rotsen te slapen, verborgen onder een zwaar dek van sneeuw en ijs, maar toch is het weer ontwaakt, hoog opvlammend naar de wolken. Zoo heeft ook het IJslandsche volk geslapen — een langen, zwaren, onrustigen slaap — en de wereld heeft gedacht, dat het dood was; maar nu is het ontwaakt tot nieuw leven, nieuwen arbeid. Het eischt zijn plaats op in de rij der beschaafde volken, al is het ook het kleinste van hen.

Steeds vaker komen wij den naam IJsland tegen in de kolommen der dagbladen; het begint de aandacht van de buitenwereld te trekken. Vooral het bezoek der leden van hetAllting aan Kopenhagen, als gasten van koning Erederik, heeft de oogen

1) Naar een artikel van Eolf Nordenstreng, in Ord och Bild van November 1906.