6

FERDINAND BRUNETIERe's STRIJD TEGEN

Menschen, waarachtige menschen worden wij slechts, voor zoover wij ons vrijmaken van de natuur en daarin om zoo te zeggen een staat in den staat vormen.

Daarom is de ware kunst slechts die, welke haar doel niet ziet in zichzelf, of wat hetzelfde beteekent, in slaafschen terugkeer tot de natuur; maar daarentegen buiten of juister nog boven zich, in het tot standbrengen en verwezenlijken van een ethisch, godsdienstig, sociaal of politiek ideaal. Kunst is — evenals wetenschap, godsdienst of traditie — eene kracht, die als iedere kracht niet op zich zelf nuttig is, maar dit eerst kan worden door 't gebruik, dat er van gemaakt wordt.

In een welgeordend sociaal organisme moeten al deze krachten in evenwicht gehouden worden, omdat geen enkele over een andere kan heerschen zonder daarbij groote schade aan te richten.

De geschiedenis van het Pausdom in de Middeleeuwen b.v. toont ons de voordeelen maar ook de groote gevaren, aan de heerschappij van den godsdienst ten koste van wetenschap, traditie en kunst verbonden. Aan den anderen kant zien wij wederom in China tegelijk de voordeelen van de stabiliteit, door de heerschappij der traditie teweeggebracht en de groote gevaren uit het hardnekkig vasthouden aan 't oude voortvloeiende.

Waar de kunst zich van 't geheele leven meester maakt en dit wil beheerschen, zijn de gevaren zeker niet minder groot, zooals het Italië der Renaissance en het Griekenland van den vervaltijd ons kunnen doen inzien.

Daarentegen zijn de grootste tijdperken der wereldgeschiedenis juist die geweest, waarin de vermelde krachten in evenwicht bleven en geen enkele zich aanmatigde alles in het leven te willen beteekenen.

Zulke tijden waren bij voorbeeld in Prankrijk: de bloeitijd der 17e en de eerste jaren der 19e eeuw".

Brunetière wilde hiermede echter niet zeggen, dat het de taak der kunst is, zedepreekster te zijn. ,/Neen, maar zij stelle er zich mede tevreden slechts ééne zijde te zijn van de werkelijkheid en als zoodanig het leven te veredelen./'

In dezen zin achtte hij vertegenwoordigers der ware kunst