EENE HERINNERING AAN PRINSES SOPHIE.

155

ten, invloedrijke personen te Berlijn met het plan bekend te maken.

Ik veroorloofde mij daarop de mededeeling, dat zulks ten opzichte van den duitschen Kroonprins ter gelegenheid van de inwijding van den gerestaureerden dom te Merseburg reeds geschied was.

„O! maar die behoort op 't oogenblik in het geheel niet tot de invloedrijke personen te Berlijn!"

Men zal zich kunnen voorstellen welken indruk die woorden op mij maakten, een indruk nog verhoogd door de reeds vermelde wijze van spreken der vorstin, waardoor ieder woord als op een goudschaal gewogen scheen. Trouwens bevestigden die woorden, wat mij reeds uit den kring van den Kroonprins bekend was. Bij deze gelegenheid meen ik te mogen getuigen van de groote achting, die prinses Sophie bij de keizerlijke familie genoot. De oude Keizer, door zijn huwelijk met de zuster van den Groothertog haar zwager, stelde haar zeer hoog en had jaarlijks langdurige en vertrouwelijke samenkomsten met haar. Voor Keizer Frederik had zij groote sympathie en bewondering van zijn geestkracht; nog den dag voor zijn dood zat zij aan zijn legerstede. Met Keizerin Frederik verbond haar gelijkheid van opvattingen op tal van punten. Wijders deelde zij als vurige protestante met Bismarck een soort van wantrouwen tegenover de ultramontaansche invloeden in 's Keizers omgeving.

Keeren wij echter tot het onderwerp der audiëntie terug.

„De invloedrijke personen, waaraan ik dacht," zoo ging de Groothertogin voort, „zijn Vorst Bismarck en de minister van eeredienst von Goszler." Zij betoogde daarbij, hoe noodig het was, deze alvorens er in te kennen en zette uiteen, hoe dit kon geschieden. In overeenstemming hiermede werd gehandeld. Vorst Bismarck ontving eene mededeeling met het verzoek om eventueele bezwaren tegen den nu voorgestelden datum van publiciteit te maken. Dat deze mededeeling onbeantwoord bleef, was in overeenstemming met de bedoeling, dat de vorst in de zaak niet rechtstreeks zou worden betrokken.

Bij de audiëntie kwamen behalve de vermelde hoofdzaak ook nog allerlei andere zaken ter sprake. Toen, evenals bij andere audiënties, ging de Groothertogin, die wist dat mijne moeder eene Nederlandsche en de door haar zeer gewaardeerde predikant van Koetsveld mijn oom was, soms van het Duitsch in het Hollandsen over.

Bij dergelijke algemeene gesprekken trof het mij altijd, hoezeer prinses Sophie van den traditioneelen geest van de Oranje's doordrongen was en hoe die zich met de ernestinische traditiën van haar gemaal tot een volkomen geheel vermengd had.

Onder andere onderwerpen bespraken wij ook de toestanden in de Ned. Hervormde Kerk. Ik mocht haar de geschriften der Neder-