392

DE WAARHEID OMTRENT DE FRANSCHE

GROOTE EN KLEINE KOLONISTEN.

De groote (zoo niet de eenige) reden, waar men onze bezetting van Tunis mee verdedigt, is het belang van den landbouw. Daarbij komt uit een krijgskundig oogpunt in aanmerking de van het Regentschap te wachten dienst als een stootblok tusschen Algerië en Tripoli. Dit laatste punt komt mij echter zwak voor; want het gaat uit van de onderstelling, dat wij mettertijd zoowel Marocco als Tripoli zullen veroveren, en dat we eindelijk Engeland in Egypte zullen te bestrijden hebben. Bovendien beschouwen zekere, in hun eigen oogen buitengewoon snuggere lieden het Regentschap Tunis als een bijzonder geschikten zetel voor Fransche ambtenaren, om op kosten van inlanders te leven, in dier voege, dat twintig percent der Fransche bewoners uit ambtenaren zou bestaan, en de groote helft uit soldaten.

In 1883 had onze regeering plan om zooveel mogelijk de Fransche kolonisatie in Tunesië dienstbaar te maken aan de ontwikkeling van den inlandschen landbouw. Dat was een prijzenswaardig voornemen. Men bevond zich op een eerlijk door tractaat verworven terrein; en men nam in beginsel aan, dat geenerlei kostelooze grondverkrijging zou worden toegelaten. Men zou zich spiegelen aan hetgeen indertijd in Algerië was gebeurd. Daar was menig stuk land present gegeven aan lieden, die er terstond werk van maakten, om het hun toegewezene om te zetten in contanten. Voortaan zou men wijzer zijn.

In Tunesië dan zou iedere Franschman zijn grond moeten koopen. Jammer maar, dat de groote heeren aan 't hof van den Bey en de groote inlandsche grondbezitters zoozeer aan geldgebrek leden, dat ze telkens opnieuw groote uitgestrektheden verkochten, en dat maar al te dikwijls de onderdanen van den Bey door diens verordeningen totgrondverkoop in het belang der kolonisatie werden genoodzaakt. Zelfs de Rabous1 werden hoe langer hoe minder ontzien.

1) Ik behoud overal de Fransche spelling der inlandsche woorden.

Vert.