KOLONISATIE IN TUNESIË.

403

bijna een druppel in de zee mag worden genoemd. Boven heb ik gesproken van den voorzitter der Habou-domeinen, Si Bechir Sfar. Volgens dien verlichten deskundige zou alleen het Noorden van het Regentschap groot genoeg zijn voor de duurzame vestiging van een vijftigduizendtal Fransche boeren, die dan grondeigenaars zouden worden en de inboorlingen zouden opleiden tot degelijke landbouwers. Zou men echter vooralsnog kunnen beweren, dat al de Europeesche kolonisten daarginds toonbeelden zijn voor hun omgeving? Laat ons dat eens nader beschouwen.

INLANDERS EN FRANSCHEN.

Ik begin met nadrukkelijk op den voorgrond te stellen, dat ik uit de op te geven staaltjes volstrekt geen algemeene gevolgtrekkingen wensch gemaakt te zien, hoewel mij door overheden, ambtenaren, persmannen, officieren, groothandelaars, enz., als om strijd, werd verzekerd, clat het niet ontbreekt aan kolonisten, die met slavenhalers gelijk staan, en wier geestestoestand afschuwelijk is.

Zoo heeft bijvoorbeeld een algemeen bekend exemplaar van dat ras zich onlangs niet geschaamd, als getuige voor het gerecht, het vermoorden van een inlander door een dronken Franschman te verdedigen. Het Openbaar Ministerie achtte zich toen verplicht den eerbiedwaardigen getuige te bedreigen met een gerechtelijke vervolging.

,/Verscheiden kolonisten" — zei mij eens een der meest geachte Fransche Tunesiërs — „schijnen 't er op toe te leggen, om ons bij den inlander gehaat te maken. Al komen ze hier met de rechtvaardigheidsbegrippen, die iederen echten Franschman eigen zijn, dan openbaart zich toch menigmaal in hun binnenste een gemoedsbederf, dat hun de ergste dingen schijnt te vergoelijken."

Wilde ik hier al de desbetreffende, mij meegedeelde staaltjes weergeven, dan zou dit artikel eene algemeene beschuldiging schijnen en dat zou schromelijk onrechtvaardig zijn. De waarheid is, dat we in Tunesië zoowel de