KOLONISATIE IN TUNESIË.

407

„Maar kolonisten zijn er toch wel hier in de buurt?" „Die zijn er juist te veel."

— Toen dacht ik: „Als alle kolonisten zoo dachten als die vent van zooeven, en alle militairen zooals deze luitenant, dan zou Tunesië binnenkort Algerië in 't klein worden." —

Zoo schreef Gaston Deschamps elf jaar geleden. Thans is het er waarlijk niet beter op geworden. De agrarische partij in het Regentschap is niet alleen vijandig gestemd jegens de inboorlingen, maar ook jegens de regeering, de rechterlijke macht en de edel denkende Fransche Tunesiërs, in wier personen ze tegenstanders ziet van haar speculatiën en ondernemingen.

De zedelijke ondergang van menigen kolonist begint met het mislukken van eigen exploitatie. Dan verhuurt hij zijn land in kleine stukken aan inboorlingen en tracht hij het verlorene terug te winnen, door dezen het vel over de ooren te halen, waartoe hij alle middelen aanwendt, die de boven geschilderde rechteloosheid hem toelaat. Hij beseft niet, dat hij door zulk een gedrag jegens die voor mindere wezens doorgaande evenmenschen zichzelf vernedert. Daarentegen zien de kolonisten van de echte soort zich verplicht tot een buitengewoon krachtige inspanning van lichaam en geest. In het belang van die braak liggende of althans verwaarloosde terreinen gebruiken ze alle hulpbronnen, hun door ontwikkelde landbouwkennis en onwrikbare wilskracht aan de hand gedaan. Die kolonisten verdienen rijkelijk eerbied en steun, die der eerstgenoemde soort niets ontziende straf, wanneer ze 't er naar gemaakt hebben. En, wanneer we spreken van een agrarische partij in het Regentschap, dan wordt daarmee het troepje van die staatkundige tinnegieters bedoeld, wien het uitsluitend om persoonlijk voordeel en gemak te doen is, terwijl daarentegen de kolonisten, waar we 't van hebben moeten, door hun prijzenswaardige inspanning de Fransche inmenging in de zaken van dat schoone gewest volkomen hebben gerechtvaardigd.