VÓÓR DE HERVORMING.

421

snalen: Als de Zoon des Menschen voor den zetel uwer maje»steit verschijnt, zegt gij tot hem: vriend, van waar komt gij ? »Maar als hij lang vertoeft en niets geeft: dan werpt gij hem «uit in de buitenste duisternis. Doch de Kardinalen antwoord»den, zeggende: Heer, wat moeten wij doen om geld te krijgen? «En de paus antwoordde: Wat leest gij (in den bijbel)? Staat »daar niet geschreven : Bemin het goud en het zilver met ge«heel uw hart, en den rijken man als u zei ven. Doet dat ter «mijne gedachtenis, en gij zult het eeuwige leven hebben. En «toen kwam er een arm geestelijke in de Romeinsche curie, die «verdrukt werd door zijn bisschop; en hij riep met luider «stemme, zeggende: Hebt medelijden met mij, hebt ten minste «medelijden met mij, gij deurwachters van onzen heer den paus, «want de last der armoede overstelpt mij; ik bid u, dat gij mij «in mijn armoede ter hulp komt, en medelijden met mij hebt. »Maar zij antwoordden, zeggende: Wat raakt dat ons? Moge rawe armoede met u ter helle varen. En de arme geestelijke «ging uit naar de markt, en verkocht zijn opperkleed, zijn .«schoudermantel, zijn zwaard en zijn kovel. Eerst gaf hij aan «de kardinalen, daarna aan de ministranten en vervolgens aan »de deurwachters. Maar deze zeiden: Wat moeten wij doen «met dit weinige onder zoo velen? (Quid haec inter tantos). En «zij wierpen hem uit. Doch hij weende bitterlijk. Toen sprak »de heer paus: Gij zult niet ingaan in de heerlijkheid desHee«ren, tenzij gij uw laatsten penning zuit gegeven hebben. Maar »na langen tijd kwam daar een rijke bisschop, dik, vet, uitge«dijd, die een manslag begaan had, en met hem kwam een «groote schare. En toen de kardinalen hoorden, dat daar een «bisschop gekomen was, gingen zij hem te gemoet, zeggende : «Gij komt ter goeder ure; gij zijt de man, op wien onze beur«zen wachten. Toen gaf de bisschop hun veel goud en zilver. «En zij zeiden: Deze man is een rechtvaardige en een heilige; «hij is niet zooals de anderen, voor wien geen hoop bestaat. «Maar de heer paus zeide: Vriend, kom hooger op, en gij zult «het driewerf beter hebben. En zoo is deze mensch te dier «dage behouden. Derhalve zullen de rijken (t. w. de bisschoppen »en kardinalen) de eersten zijn, en de armen (de parochiepries»ters) de laatsten. Want zooveel als gij bezit, zooveel zijt gij «waard. En zoo gij niets bezit, zoo zult gij ook niet ingaan in «de zaligheid.«

De beide andere bronnen van inkomsten der lagere