146

HET ONDERZOEK VAN DRINKWATER IN ONZEN TIJD.

ren dan de pathogene bacillen. De colibacil namelijk bezit twee eigenschappen, die zijn opsporing mogelijk maken; hij behoort tot het groot aantal micro-organismen, die suiker doen gisten en daaruit koolzuur ontwikkelen. Om dit verschijnsel waar te nemen gebruikt men zoogenaamde gistingsbuisjes, Uvormige glazen buisjes, waarvan het langste been gesloten en met de voor gisting vatbare vloeistof gevuld wordt; daar verzamelt zich, indien gisting plaats heeft, het daardoor ontstane gas, dat de vloeistof naar beneden drukt, zoodat zij in het kleinere, open been der buis opstijgt; om te beletten dat het uit dit open been vloeit, dat meestal slechts met een dot watten gesloten is, heeft men in dit been een bolvormige verwijding aangebracht.

Voor ons doel van meer belang is echter de tweede eigenschap van den colibacil, namelijk deze, dat hij nog welig tiert bij een temperatuur, waarbij de meeste andere bacillen, en met name de drie bovengenoemde, reeds lang dood zijn. Van deze beide eigenschappen van den colibacil nu heeft Eykmann partij getrokken, om er een methode op te vestigen, waardoor het wateronderzoek zeer vereenvoudigd schijnt te zullen worden. De loop van het onderzoek is de volgende.

Bij het water, waarmee dit gistingsbuisje gevuld is, wordt een oplossing gevoegd van druivensuiker, pepton en keukenzout in een concentratie van 1 pCt., en dan wordt dit mengsel aan een temperatuur van 45° blootgesteld. Zijn er nu colibacillen in het water aanwezig, dan vindt men weldra de vloeistof gelijkmatig troebel en neemt men tegelijkertijd, min of meer duidelijk, ontwikkeling van gas waar. Bij zuiver water ontstaat hoogstens na 48 uren in het open been eenige troebeling, maar nooit gasontwikkeling.

Zoo als men ziet is het onderzoek zeer eenvoudig, en bij herhaalde proefnemingen heeft men steeds dezelfde uitkomsten verkregen: bij water dat niet verontreinigd is, uit zuivere bron, uit goed ingerichte leidingen, uit natuurlijke wellen en meren, voor geen faecaliën toegankelijk, ziet men nooit de minste gisting. Zelfs bij het vuilste water uit moerassen blijft zij uit, zoodra zij niet op deze wijze verontreinigd zijn. Onmiddellijk openbaart zij zich echter als men rivier- of grachtwater onderzoekt, waartoe op een of andere wijze rioolwater zijn weg gevonden heeft. De snelheid van ontwikkeling van het gas en van het troebel worden hangt af van de hoeveelheid der colibacillen, maar de reactie is zód gevoelig en volgt zóó zeker, dat ik meermalen een positieve uitkomst verkreeg bij water, dat opzettelijk met een bepaalde hoeveelheid bacteriën besmet was, terwijl ik uitrekenen kon dat op elke 20 kub, centimeter water slechts één of twee bacteriën aanwezig waren.