154

ELECTROCULTUUR.

»Daul beweerde kort geleden, dat het niet lang meer zal duren of door de electriciteit zal men van denzelfden grond verscheiden oogsten verkrijgen ; men behoeft 't nog niet geheel daarmee eens te zijn, om aan de electrocultuur een groote toekomst te voorspellen. Finnen, Franschen en Russen hebben zich tot nog toe op dit gebied het meest onderscheiden; moge dit geschrift ook in Duitschland de aandacht er op vestigen.*

In het begin zijner verhandeling begint prof. Lemström met te verhalen, hoe hij op het denkbeeld kwam, dat de electriciteit grooten invloed op den plantengroei hebben moest.

Op verschillende reizen naar de poolstreken«, zoo schrijft hij, mam ik een eigenaardigheid in den plantengroei waar, die ook de aandacht van andere natuurvorschers getrokken heeft. De gewassen, die aan de vernielende werking van den nachtvorst ontkomen zijn, overtreffen in vele opzichten dergelijke planten, die in zuidelij keistreken onder een gunstiger klimaat gekweekt worden. Zij onderscheiden zich door de frissche, lichte kleur der bloemen, door haar sterken geur, door den snellen groei van de bladeren der loofboomen en vooral door den rijken oogst, die vele gewassen, als rogge, gerst en haver opleveren. Van een hectoliter zaad van rogge oogst men niet zelden veertig H.L., met een H.L. gerst verkrijgt men twintig H.L. enz., en die uitkomsten worden verkregen met een vrij primitieve bewerking van den bodem: in noord-Lapland waren ploeg en egge voor een tiental jaren nog geheel van hout.

Planten hebben voor hare ontwikkeling, behalve een vruchtbaren bodem, een voldoende hoeveelheid warmte, licht en vocht noodig, maar met een van die drie grootheden, warmte namelijk, zijn de poolstreken slechts karig bedeeld. De gemiddelde jaar-temperatuur is op Spitsbergen 7 of 8, in Lapland 0 graden; de gemiddelde temperatuur van de maand Juli is op Spitzbergen 5, in Lapland 10 graden. De oorzaak der snelle ontwikkeling van de gewassen heeft men tot nog toe gezocht in de lengte der dagen gedurende de twee of drie zomermaanden; maar deze opvatting is niet juist, want uit een eenvoudige berekening volgt, dat de totale hoeveelheid warmte en licht, welke deze planten van de zon ontvangen, geringer is dan b.v. op den zestigsten breedtegraad. De oorzaak daarvan ligt in de geringe hoogte der zon boven den horizon, en in de schuine richting, waarin de stralen dientengevolge de aarde treffen. De oorzaak der snelle en rijke ontwikkeling der planten moet daarom elders gezocht worden.