VAN ANTIEKE MYTHEN.

273

dag is saamgedrongen, terwijl het oordeel over elk mensch afzonderlijk na den dood reeds uit de gestalten der drie doodenrechters blijkt. Tot Plato kunnen wij deze voorstelling volgen, die — wat Minos betreft — zich vastknoopt aan een plaats uit de Odyssee, waar Odysseus in den Hades Minos met een gouden scepter zittend en recht sprekend onder de dooden aanschouwt. Intusschen : daar is dit slechts een voortzetting van zijn leven hier op aarde, evenals bij den wilden jager Orion, die in den Hades jaagt, omdat hij het bij zijn leven heeft gedaan. Ook de tweede doodenrechter, Rhadamanthys, Minos' broeder volgens latere schrijvers, komt in de Odyssee op een andere plaats voor, als toevend in Elysion, waarheen Menelaos, als echtgenoot van Helena en schoonzoon van Zeus, in plaats van naar den Hades zal worden gevoerd. Van den derden, Aiakos, weet Homerus nog niets; overigens zijn ook bij latere schrijvers de figuren en namen niet altijd dezelfde. Uitgewerkt staat de mythe in Plato's Gorgias aan het slot, in hoofdtrekken aldus: Toen Zeus, Poseidon en Pluto de wereldheerschappij van hun vader Kronos overgenomen hadden, voerden zij verscheidene nieuwigheden in, en zoo ook deze: onder Kronos was, zooals het ook gebleven is, de rechtvaardige op de eilanden der zaligen gekomen, de onrechtvaardige naar den Tartaros gezonden. Echter hadden, om ieders lot te bepalen, levenden over levenden geoordeeld, over een ieder op den dag zijns doods, dien hij toen nog vooruit wist. Eerst bestond ook onder Zeus dit gebruik nog. Maar Pluto en de opzichters op de eilanden der zaligen beklaagden zich voortdurend, dat er menschen kwamen, die deze plaats niet verdienden, en toen kwam Zeus op een gedachte. „Afgeschaft moet worden," verklaarde hij, „dat de menschen bekleed geoordeeld worden, namelijk met hun lichaam en familie-verwantschap en rijkdom enzoovoorts, zij moeten ontbloot van alles voor de rechtbank komen. Dat zij voortaan hun sterfdag niet meer vooruit mogen weten, is reeds aan Prometheus gezegd" — inderdaad staat ook bij Aeschylus als weldaad van Prometheus, dat hij den menschen dit vooruit-weten ontnomen heeft — „nu moet in plaats van de tegenwoordige wijze van handelen, waarbij een massa getuigen op dien dag optreden en ook de rechters zelf in hun W. B. IV, 1907. 18