HET KARAKTER VAN DEN NATUURVÜRSCÏÏER II1.

(Vervolg van bladz. 830, deel I, 1907.)

Het oordeel over een groot man is vaak met den aanblik van een gebergte vergeleken, over welks grootte men eerst dan een juist oordeel vellen kan, als men er op aanzienlijken afstand van verwijderd is. Die vergelijking is in vele opzichten zeer juist, ook daarin, dat bij zulk een wijze van beschouwen een der afmetingen voor het oog verdwijnt: alles, wat zulk een groot man in zijn leven heeft voortgebracht, schijnt bij een dergelijken terugblik op een plat vlak geprojecteerd, in dien zin, dat men niet meer erkent, dat alle zijne werken na elkander ontstaan zijn. Toch is juist deze opvolging in de werken van een beroemd man van het hoogste gewicht en komen daar merkwaardige verschijnselen bij voor, die om bovengenoemde reden en uit nog meer oorzaken maar zelden worden opgemerkt. Alle levende wezens verouderen. Op zich zelf is dit reeds een raadselachtig verschijnsel: men zou meenen, dat elk organisme eigenlijk onbegrensd lang moest kunnen leven, mits het in voldoende hoeveelheid over voedsel, lucht, warmte en alles, wat het verder noodig heeft, kon beschikken. De menschen, die in deze omstandigheden verkeeren, worden echter toch oud

1) Wilh. Ostwald, Deutsche Revue, Juli 1907.