276

HET KARAKTER VAN DEN NATUTJRVORSCHER II.

en sterven ten slotte, evenals de bloemen en de dieren des velds. Biologisch kan men daarvoor alleen als reden opgeven, dat het organisme langzamerhand het vermogen verliest het opgenomen arbeidsvermogen in dien vorm om te zetten, waarin het hem nuttig is. Het verhongert te midden van overvloed, omdat het niet meer in staat is het voedsel in bestanddeelen van zijn eigen lichaam te veranderen. Aan welke eigenaardige verandering van het organisme dit toegeschreven moet worden is niet voldoende verklaard; het feit alleen zal ons echter aanleiding geven tot eenige belangrijke gevolgtrekkingen.

Nemen wij de betrekkelijke gewichtsvermeerdering van het organisme als maat aan voor dit vermogen, dat wij de levenspotentiaal zullen noemen, dan blijkt, dat die levenspotentiaal in de jeugd het grootst is en met de jaren bestendig afneemt. Er wordt dus door het leven zelf iets verbruikt, dat voor de assimilatie onmisbaar is, of er wordt iets gevormd, dat daarvoor schadelijk is en dat zich in het lichaam ophoopt. Welke van deze beide oorzaken de levenspotentiaal vermindert kunnen wij niet beslissen, maar in beide gevallen is het een feit, dat „aan het leven zelf sterven" niet alleen een dichterlijke uitdrukking maar de nuchtere waarheid is.

Indien nu echter alle arbeid van het organisme alleen van de levenspotentiaal af hing, dan moest die in de eerste levensdagen het belangrijkst zijn en daarna bestendig verminderen ; dit is inderdaad juist, wat de assimilatie betreft, maar voor geen der andere functiën; met name de geestelijke arbeid eischt een lange leerschool en veel oefening. Even als voor het physiologisch voortbrengingsvermogen het geval is, moet ook voor de geestelijke productie eerst een voldoende hoeveelheid arbeidsvermogen door het organisme zijn opgegaard. Naast het verloop der levenspotentiaal, die gestadig vermindert, heeft er dus een vermeerdering plaats van geassimileerd arbeidsvermogen en de aanpassing daarvan voor het werk der voortbrenging. Maar dit laatste verloop is op zijn beurt weer van de levenspotentiaal afhankelijk. Daaruit volgt wiskunstig een maximum van voortbrengend vermogen in een of andere gemiddelde levensperiode, wanneer name-