CHINEESCHE ARCHITECTUUR.

367

Het is moeilijk alles te beschrijven, daar het gevoel en niet de materie hoofdzaak is. Maar om er toch eenigszins een begrip van te geven, is een schets in hoofdtrekken misschien niet overbodig.

Rechts van de hoofdpoort van Peking bevindt zich een gebied van ruim een uur middellijn, door een steenen muur omgeven. Binnen dezen muur strekt zich het heilige woud uit. Een heilig woud, dat men gevoegelijk een oerwoud zou kunnen noemen. De eenige boomen zijn duizendjarige ceders. Door de hoofdpoort, waarnaast rechts en links drie keizerlijke draken de wacht houden, komen wij aan een allee, een eindelooze lommerrijke laan of een tunnel met een eeuwig groen bladerdak. Langs den weg breiden mos en grasvelden hun groene tapijten uit, in het midden vormen marmeren platen een pad. Hier en daar voert een brug over kunstmatige beken, waarvan de oevers rijk zijn aan bloemen, terwijl het klare water zeer duidelijk de witte bruggen en de donkere bladeren weerkaatst. Dit is de toegang, of laten we liever zeggen de inleiding tot de groote pagode. Het verheven gebouw ligt in het midden van een weiland, aan den zoom van het woud, door cle groote metalen ketels, die voor de offers dienen en verscheidene bijgebouwen op eenigen afstand omgeven. In het midden staat het hoofdgebouw. Op een onderbouw van wit marmer van eenige honderden voeten middellijn verheft zich de hoofdpagode. Eigenlijk is deze onderbouw een gebouw op zichzelf. Zij is een verdieping hoog, door een reeks van met beeldhouwwerk versierde trappen omgeven. En dit alles is van sneeuwwit marmer van prachtige hoedanigheid.

De pagode rust op zuilen, evenzoovele reuzenstammen; de slankste ceders van Hoenan. Haar versiering bepaalt zich tot glad marmeren postamenten en kapiteelen, en verder zijn ze met een donkerrood vernis overtogen. De fijn gebeeldhouwde gootlijst gelijkt op kantwerk, het dak is van zeer fijn porselein. Dit alles is, wel beschouwd, primitief bouwmateriaal. Ook begrijp ik wel, dat juist daarom zeer vele werken over kunstgeschiedenis er niet veel lof voor over hebben. En toch, niettegenstaande dien eenvoud, is de pagode, op haar zilver-glanzenden marmeren onderbouw, met