394

WILLIAM H. TAPT ALS RECHTER.

van rechter Taft, die hierop betrekking hebben, goed begrepen moeten worden en daarom wenschen wij eenige er van hier van uit een wettelijk en niet van een partijstandpunt te bespreken.

1. GEBRS. MOORE TEGENOVER DE METSELAARSVEREEN1GING EN ANDERE.

Het eerste van deze vonnissen werd door rechter Taft in 1890 uitgesproken, toen hij aan het Hooggerechtshof te Cincinnati was, in de Moores vs Bricklayers' Union et al (23 Weekly Laio Bulletin, AS). Dit geval is belangwekkend, daar het de toepassing der wet betrof op wat men eene indirecte uitsluiting (boycott) noemt, dat is eene uitsluiting, niet gericht tegen een werkgever maar tegen een derden persoon, die tot den werkgever in betrekking staat en vreemd is aan het geschil tusschen werkgever en werklieden. Hier gold het geen klacht van de arbeiders over de arbeidsvoorwaarden en evenmin was er quaestie van eenig geschil tusschen de werknemers en hun werkgever, hetzij rechtstreeks of door eenige weigering om in andere plaatsen een z.g. „besmet werk" van een verbondene van den werkgever aan te pakken. Het was een gewone indirecte uitsluiting door de Bricklayers Union gelast, tengevolge van het door den eischer verkoopen van kalk aan een werkgever, Gebroeders Parker, welke laatste door de Union uitgesloten was. Deze uitsluiting van cle Gebrs. Parker was door de Bricklayers Union uitgesproken op grond van cle weigering van die Gebrs. Parker om eene boete te betalen, clie een hunner werklieden, lid der Union, was opgelegd en ook wegens het niet weer in dienst willen nemen van een ontslagen leerj ongen.

De Gebrs. Parker hadden in verband met cle laatstvermelde uitsluiting eene aanklacht ingediend bij de jury van een ander gerechtshof en toen schadevergoeding ontvangen. (21 Weekly Law Bulletin 223).

Verder was naar aanleiding van cle eerstgenoemde uitsluiting door de jury alzoo aan Gebrs. Moore 2250 dol! ars schadevergoeding toegekend en het was deze uitspraak,