YILDIZ-KIOSK.

433

ge nooit iets voor cle Franschen hebt gedaan; en waar niets is, verliest de keizer zijn recht.

Volgens opgaven van het ambtelijk jaarboekje der Turksche regeering, houdt de Sultan er negen blanke en zeven zwarte kamerheeren op na. De heeren van de laatstgenoemde groep houden zich buiten de politiek, en komen zeer weinig in aanraking met de buitenwereld. Bij hen is de hoofdzaak, zich ten allen tijde beschikbaar te houden voor den Grooten Heer, wanneer deze zich ophoudt in >/de poort des geluks", dat is de Harem. De lezer zal wel begrijpen, dat de bewuste zwarte dignitarissen allen gesnedenen zijn. Overigens zijn het beste menschen, — zachtaardig, vriendelijk en een beetje onnoozel. Ze hebben een vrouwelijk voorkomen en een aanhalige, ietwat klagende stem. Wanneer (wat niet dikwijls gebeurt) een hunner zich aan iemand hecht, zoo geeft hij zich, als 't ware op gena of ongena, aan zoo iemand 'over. Sterft er een, dan is cle Sultan universeel erfgenaam. De blanke kamerheeren trekken van hun zwarte ambtgenooten partij, om uit te visschen hoe het gesteld is met het humeur en den verderen toestand van den grooten machthebber. Heeft deze een slechten nacht doorgebracht, zoo bedient zich de aan de beurt zijnde zwarte kamerheer van kabbalistische teekens, om aan zijn blanken ambtgenoot te kennen te geven, dat de lucht zwanger gaat van onweerswolken. Als de aanzienlijke Eunuch bijvoorbeeld het puntje van zijn neus wrijft, dan houdt de blanke kamerheer van den dag het voor geraden, zich zooveel mogelijk op den achtergrond te houden.

Een afzonderlijke vermelding verdient de blanke kamerheer Emin Bey, een flinke Turk, van middelbare of nog wat hooger jaren, — ruig, langbaardig en buikig. Meer in 't bijzonder is deze belast met het des Vrijdags drie of vier maal op en neer gaan tusschen de moskee, waar zijn meester godsdienstoefening houdt en het paleis, waar de ambassadeurs en andere aanzienlijke vreemdelingen zich tijdelijk ophouden, om de groote wapenschouwing bij te wonen. Voor die bijzondere gelegenheid prijkt Emin met

W. B. IV, 1907. 28