280

DE DAGERAAD VAN HET LEVEN EN

men, bamboe, laurieren, vijgen, olmen, berken en populieren. Van vele goede bekenden van den tegenwoordigen tijd zien wij dus reeds in het tertiaire tijdperk, de eerste uitgave van de groote uitgeversfirma Natuur.

Na dit beknopt overzicht over het ontstaan der Aarde en van haar organismen zijn wij er op voorbereid het laatste en, zooals wij in onzen eigenwaan beweren, het volkomenste organisme, den mensch, te zien komen. Zijn eerste verschijning echter is tot nu toe pas met zekerheid aangetoond in het vierde en jongste tijdperk van de geschiedenis der Aarde, in het quaternaire of hedendaagsche tijdperk; tenzij de jongste, straks te bespreken vondst inderdaad mocht blijken uit tertiaire lagen afkomstig te zijn. Trouwens, al mocht dit niet het geval zijn, dan wijst toch zoowel de geheele evolutie van de dieren- en plantenwereld in het tertiaire tijdperk, als ook de betrekkelijk hooge trap van ontwikkeling der oudste bekende menschenrassen in het quaternaire tijdperk, het tertiaire aan als dat, waarin de mensch voor het eerst verschenen is, op denzelfden grond, waarop men het bestaan van zelfs reeds hoog ontwikkelde plant- en diervormen in de azoïsche formaties aanneemt, zooals boven (pag. 274, sub. 3°.) werd aangetoond. Als wij nu echter een vergelijking zouden willen maken tusschen den absoluten duur van de ontwikkeling van het menschelijk geslacht en dien der perioden van de ontwikkelingsgeschiedenis der Aarde zelve, dan zou dat zoowat de verhouding zijn van een punt tot een lange lijn, al zou ook die eerstgenoemde ontwikkeling zich over honderdduizenden van jaren uitstrekken. Want ondenkbaar lang heeft het geduurd, voordat in het tertiaire tijdperk de grootste tot dusver bekende levende organismen werden voortgebracht, waar dan tegenover staat, dat ééne étappe later, in het quaternaire, tijdperk, het hoogste bereikt werd uit een qualitatief oogpunt door de voorbeeldeloos hooge ontwikkeling van het bewustzijn in den mensch. De oudste afdeeling van dit quaternaire tijdperk, het onmiddellijk op het tertiaire volgende dil uvium, wordt het best gekenschetst door de vermelding van twee omstandigheden : geologisch is het de periode der zoogenoemde ijstijden, archaeologisch beteekent het het tijd-