VAN DE MENSCHHE1D OP AARDE.

281

perk van de eerste zekere sporen van het optreden van den mensch, dien wij hier aantreffen als jager, in het bezit van een primitieve, zich langzaam ontwikkelende steen- en been-industrie.

Het praeglaciale tropenklimaat van het jong-tertiaire Europa werd gevolgd door een verlaging der temperatuur (ijstijd), die men in den laatsten tijd ook heeft trachten te verklaren door de veronderstelling dat toen de twee binnenplaneten, Venus en Mercurius, zich als nevelbollen van de zon zouden hebben afgescheiden, maar omtrent welker oorzaak men tot nu toe in het onzekere verkeert. Volgens de onderzoekingen van Penck zouden op dien eersten ijstijd in den loop van het diluvium nog drie zulke kou-perioden gevolgd zijn. De tijdruimten tusschen deze vier groote ijstijden, de tusschen-ijstijden, waren gekenmerkt door een warm klimaat, of althans door een gematigd, ongeveer overeenkomend met het tegenwoordige. Nu rijst de vraag: waar werden in of tusschen die vier ijstijden in het diluviale of quaternaire tijdperk voor het eerst de sporen van de aanwezigheid van den mensch met zekerheid aangetoond, en welken invloed hebben de verschijnselen, die zich op de oppervlakte der Aarde voordeden, op zijn ontwikkeling gehad ?

Uit de twee eerste tusschen-ijstijden waren nog onlangs geen zekere sporen van 's menschen voorkomen aangetoond; veel minder was dit het geval met vroegere perioden, totdat in het jaar 1908, waarin ook in ander opzicht zulke merkwaardige vondsten zijn gedaan, bij Maur, een plaatsje 10 K.M. zuidwestelijk van Heidelberg gelegen, een menschenschedel werd gevonden, die hoogstwaarschijnlijk uit het jongste tertiair, minstens uit het oudste gedeelte van het quaternair of diluvium afkomstig is. Dit zal dan, zoo de tertiaire afkomst bevestigd wordt, in ieder geval een zekerder bewijs zijn van 's menschen bestaan in een tijd, die een niet bij duizendtallen van eeuwen te schatten tijd achter ons ligt, dan de zoogenoemde eolithen, die tot diep in het tertiair worden aangetroffen. Maar welke beteekenis men ook aan deze voorwerpen moge hechten, hetzij men al of niet in hen de eerste resultaten wil zien van pogingen om het gemakkelijk