VOORGANGERS VAN COLUMBUS.

477

daar gebracht, ingesloten tusschen twee zware boomwortels die er over heen gegroeid waren, zoodat ze den steen als het ware omvatten. Op twee zijden van den steen stond een inschrift in runen, die men aanvankelijk vergeefs had trachten te ontcijferen. Ten slotte kwam dit ter kennis van een Amerikaansch kenner van runenschrift, den heer M. R. Harland, die eerst aan eene valsche oudheid dacht, waarmede men tegenwoordig zoo dikwijls de verzamelaars tracht te bedriegen, maar die na nauwkeurig onderzoek zijne verdenking liet varen.

De quaestie is namelijk, dat er een vrij groot aantal runen-inschriften bestaau uit de 11de en 12de eeuw, zoodat een vervalscher die zich hierop wilde toeleggen, met eenige moeite wel een inschrift daarin zou kunnen samenstellen; maar dat dit runenschrift tot de 14de eeuw behoort, waarvan in Zweden slechts een enkel inschrift bestaat. Om een inschrift in de taal en de schrijfwijze der runen van dien tijd te kunnen samenstellen, moet men een vakgeleerde zijn, reden waarom Harland tot de gevolgtrekking kwam, dat het inschrift geen vervalsching zijn kon. Dit inschrift nu luidt als volgt:

»Acht Gothen en twee en twintig Noren zijn om het land te onderzoeken van Vinland (Nieuw-Schotland) vertrokken en hebben twee nachten op een dagmarsch afstands ten Noorden van dezen steen gekampeerd. Zij zijn gegaan om te visschen. Toen wij terug kwamen, hebben wij tien van de onzen bebloed en dood gevonden. A. V. M. (Ave Maria) bid voor ons. Tien van onze mannen bewaken aan de kust onze schepen op een en veertig dagmarschen van dezen steen. Anno 1362. B.