— 641 —

Antoon Markus.

Geldersche Kunsthandel, Arnhem.

Een jaar of vier geleden ontmoette ik op een SintLucas-tentoonstelling een schilderij met koeien van AntoonMarkus. Het was in felle zon geschilderd en het deed aan als van een luministisch schilder af¬

komstig. De voorstelling had niets bizonders, maar de kleur was treffend; en ik nam mij voor, dezen schilder, die voor het eerst op Lucas met zijn werk uitkwam, in het oog te houden.

Sindsdien exposeerde hij geregeld. Elke tentoonstelling nagenoeg droeg zijn werk ; en ofschoon hij van palet, ook van opvatting, veranderde, bleef zijn werk niettemin interessant.

Een bepaalden indruk evenwel omtrent Markus als schilder ontving ik niet. Was hij nu luminist of volgde hij de opvattingen der Barbi-

zonsch-Haagsche school. . .? Hij was een leerling der Amsterdamsche Akademie, naar ik later vernam; maar ook den invloed der Amster-

damsche school, vooral der jongeren, kon ik niet in zijn

schilderijen ontdekken .... Hij bleef voor mij dus ... een raadsel, — tot nu zijn tentoonstelling in den Gelderschen Kunsthandel (dir. H. van Lerven & Co.) opheldering brengt.

Aan den catalogus ontleen ik de volgende levensbizonderheden omtrent den exposant:

Antoon Markus, oudste zoon van Antoon Markus en Hendrika Jacoba Hogenkamp, werd den 7den Sept. 1870 te Arnhem geboren. Zijn vader,

Antoon Markus

eerst eigenaar van het destijds bekende koffiehuis „Castanienboom", later in het bezit der akte M- O. handteekenen en leeraar in dat vak aan de H. B. S. en 't genootschap Kunstoefening, gaf zijn jongen het eerste onderricht in het teekenen. Later werd de jonge Toon Markus leerling van Kunstoefening; en nog gaarne mag hij terugdenken aan zijn werktijd onder J. H. Geerlings, Sieger Baukema en B. J. Kann. In 1 888 werd hij leerling der Rijks-Akademie voor Beeldende Kunsten

te Amsterdam. En hoewel het onderwijs aan genoemde inrichting niet direkt leidde tot het genre dat wij van Markus, den

landschapschilder, kennen, toch hebben de lessen van prof. Allebé, den directeur dier Akademie, een voornamen invloed gehad op den arbeid van zijn verder leven.

Toen hij in 1 892 te Arnhem terug was, trok het schilderen van het landschap hem het meest aan. En van dien tijd af begonnen zij ne studietochten, 't Waren moeilijke jaren die voor den jongen schilder aanbraken. Wie zou hem leiden, wie hem steunen bij zijn arbeid? Er was nog zooveel voor hem te leeren: de kompositie, de atmosfeer van het schilderij, dat alles moest hij zelf, na jaren

onafgebroken werken, trachten te vinden, — aldus zijn biograaf.

In 1 899 ondernam hij een groote studiereis door België en de omgeving van Brugge- Damme werd hem enkele jaren een rustig Vlaamsch studieoord - Met succes hield hij in 1901 te Londen eene tentoonstelling van hoofdzakelijk teekeningen, en in 1912 ook een te Rotterdam en Arnhem.

Na van 1 904 tot 1 907 te Haarlem en te 's-Gravenhage te hebben gewerkt, maakte hij opnieuw een stu-