- 658

De Symphonie.

Door

Raph. Wm. Springer.

Frans Molijn luisterde rustigjes naar de symphonie van den jongen veelbelovenden komponist Dinges. Het was de eerste uitvoering en Dopper dirigeerde. Publiek voelde zich kennelijk behagelijk, en de stemming was den jongen veelbelovende lang niet ongunstig.

Molijn was criticus en de jonge Dinges sinds jaren zijn vriend. Maar hij zou geen recensie geven. Hij schreef nooit over muziek.

Toch was hij criticus en lang niet de eerste de beste. Een der voornaamste dagbladen vertrouwde hem de boekbeoordeeling toe en hij vervulde die taak al eenige jaren. In de artistiek-voornaamste tijdschriften legde hij zijn ideeën bloot over prent- schilder- en beeldhouwkunst, en in zijn vaste rubrieken vernietigde hij jonge, hardwerkende kunstenaars en bezong hij de „meesters". En ook wel andersom, want met systemen hield hij zich niet op. Geen tooneelstuk beleefde zijn eerste opvoering of daags daarna legde hij in een of ander ochtendblad tot in de fijnste finesses uit, waarom het stuk kunst was, hoewel het niet insloeg, of tuchtigde hij de bigotterie van het publiek dat als razend had gejuicht voor een zouteloos maakstuk van den zooveelsten rang.

Zelfs tot dit beperkte zijn talent tot kritiek-schrijven zich nog niet. In damestijdschriften schreef hij over moderne bouwkunst en in het periodiek der architekten over antiek tapijtwerk en kunstbloemen.

Frans Molijn was een groot, een veelzijdig criticus. Maar over muziek schreef hij nooit.

't Was misschien vreemd, en wellicht vonden velen die zijn krachtigen kritischen geest kenden het zonderling en aanstellerig van hem, maar hij deed het nu eenmaal niet. Hij had weliswaar geen bizondere reden om geen muziek-recensies te schrijven, maar — hij had nog nooit den drang gevoeld het wel te doen. En zonder dien drang, — scheppende kunstenaars zouden dat gevoel inspiratie noemen, — zette hij geen nieuw kritiek-filiaal op touw. Nu niet en nooit.

Hij luisterde met zichtbaar welbehagen naar het melodieus-goed geslaagd werk van zijn jongen veelbelovenden vriend en neuriede zelfs nu en dan een stukje mee. Als Dopper hem er om gevraagd had, zou hij best een tra-la-la solo hebben kunnen vervullen, want Dinges had hem zijn eerste symphonie al tot vervelens toe voorgespeeld. Maar de dirigent had hem niet uitgenoodigd, alleen een vriendelijk knikje toegezonden. Want _ men moet een criticus te vriend houden, zelfs

al schrijft hij alleen over middeleeuwsch borduurwerk.

Na beëindiging klapte het publiek enthousiast. Maar de komponist liet zich niet zien. Molijn herinnerde zich dat Dinges' „goed pak" in voorloopige bewaring was en hij daarom was thuis gebleven. Nieuws bracht de uitvoering hem toch niet, want niemand had al zooveel van de symphonie gehoord en genoten als Dinges zelf. Voor het verdere wachtte hij liever de bladen af.

In de koffiekamer had Molijn eindelijk, na veel duwen en stompen, zijn kopje veroverd, toen hij zich plotseling voelde aanraken. Hij keerde zich om en keek in een oud, kleurloos gezicht, dat behoorde bij een oudachtig heertje. Toen de criticus zich omkeerde nam het heertje fluks den hoed af.

— U kunt wel op mijn plaats staan, zei Molijn vriendelijk. Als de kellner langs komt, trekt u hem maar aan zijn jasje.

— Pardon! zei de oude man, en heel zijn gezicht scheen er naar te staan om dat woord behoorlijk te uiten, om deze klok gebruik ik nooit wat.

De groote criticus zette zijn leeg kopje op een tafeltje en wandelde langzaam op. Hij bood het heertje een sigaar aan en stak toen zelf een op.

— Ik heb toch de eer met den grooten criticus Molijn? vergewiste de ander zich nogeens op schroomvalligen toon.

— Zeker, zeker! zei de beroemde man. Hij had een goed hart, en vooral voor oude menschen had hij een zwak. Zij herinnerden hem altijd aan den goeden ouden tijd, aan de jaren onzer voorouders.

— Mijn naam is Klophorst. U neemt me toch niet kwalijk?

— Geen kwestie van, verzekerde Molijn. Hoe beviel u de symphonie?

Dat woord bewerkstelligde een wonder. Het verdreef de dofheid van het tanige gezicht en deed de oogen schitteren. De gebogen, onderdanige houding verdween en de man scheen grooter te worden door de wijze waarop hij fier het hoofd oprichtte. En zijn stem fleemde niet meer, maar sprak.

— Mij? Uitstekend, buitengewoon voor een eerste prestatie van zoo'n omvang. Dat is meer dan gewoon beginnerswerk, voegde hij er vol geestdrift aan toe.

Molijn was waarlijk blij verrast, te ervaren dat zijn vriend Dinges al bewonderaars had. Hij wandelde langzaam terug, steeds zwijgend, en den ouden heer al sympathieker toeknikkend.

— En in welk blad zal ik uw recensie mogen lezen? vroeg deze eindelijk op aarzelenden toon.

Molijn lachte vriendelijk.

— Ik schrijf nooit over muziek!

— Nooit? Wilde de oude heer zijn ooren niet ge-

looven.

— Neen, inderdaad. Nooit!