- 659 —

Hij sprak zoo beslist, dat de ander begreep dat tegenspraak onmogelijk was.

De koffiekamer liep al aardig leeg, wijl aanstonds het orkest het tweede gedeelte van het program zou geven. Maar Molijn haastte zich niet; hij was uitsluitend voor de symphonie gekomen.

De heer Klophorst bleef naast hem loopen, den blik beurtelings richtend op zijn beroemden buurman en zijn sigaar. Hij scheen in tweestrijd.

— Mijnheer,... mijnheer Molijn! zei hij ten laatste, laat mij dan de recensie schrijven.

Molijn hoorde hem en keek hem aan. Maar de oude heer keek hoog-ernstig, hoewel met groote verwachting, in de vragende oogen.

— Maar dat behoeft u mij immers niet te vragen. U schrijft toch wat en wanneer u wilt.

— Zoo bedoel ik het niet, antwoordde het heertje en bleef stilstaan- Mag ik ... vindt u goed dat ik onder uw naam mijn recensie stuur naar „De Bode"?

Nu bleef ook Molijn staan en keek den vrager diep in de oogen.

— Weet u wel wat u mij vraagt, mijnheer? vroeg hij. Mijn reputatie van kritiekschrijver.

— Zeg u ja!... zeg u alsjeblieft ja! smeekte het mannetje. Ik zal uw naam geen oneer aandoen- Ik kan over muziek schrijven: muziek is voor mij, wat voor u het gesproken woord is op het tooneel. Als u een half uur geduld hebt, schrijf ik mijn beoordeeling hier, dan kan u zelf lezen of zij uw naam waardig is of niet.

— Spreekt u inderdaad in ernst ?

— Ja in ernst, in groote ernst . . .

— Goed, ik ga nog een nummer hooren. Straks ontmoet ik u weer hier, mijnheer Klophorst!

Maar de oude man was al naar het buffet gevlucht en verzocht daar papier en inkt.

Drie kwartier later kwam de criticus hem halen. Het manuscript lag gereed.

— Ik schrijf anders nooit over muziek, verzekerde Molijn nog eens. Ik heb er nog nooit den drang toegevoeld, moet u weten.

— Lees u mijn recensie, alsjeblieft: misschien mag ik het dan ook in de toekomst voor u doen- Over de voorwaarden zullen wij het gemakkelijk eens worden. Ik heb weinig behoeften en als Klaphorst heb ik toch geen kans.

Molijn las het handschrift door en knikte goedkeurend. Zijn knikken werd steeds sterker, en na den laatsten regel greep hij de hand van den ouden man en drukte die krachtig.

— Zoo hoort het, dat hebt u knap gedaan. Zet daar gerust mijn naam onder en stuur het weg. 't Is mij of ik die recensie zelf heb geschreven. Stuur dat ding naar „De Bode" en ik zou wel eens willen zien dat ze het weigeren.

Hij liep naar huis in de meest opgewekte stemming en sprak herhaaldelijk overluid. Voorbijgangers keken hem er op aan, doch dat hinderde hem niet. Die hem kenden, verwonderde zijn doen niet; en die hem niet kenden, waren hem straks weer vergeten.

— Dat heb je knap gedaan, dat heb je drommels knap gedaan," herhaalde hij voortdurend. „Dat is een goed stukje werk, dat heb ik knap geschreven," zei hij ten laatste. „En anders schrijf ik nooit over muziek, gek toch eigenlijk!"

Den volgenden avond ontving hij „ De Bode" en geen half uur later stormde de veelbelovende Dinges zijn trappen op en wierp zich snikkend in zijn armen.

— O jij, beste, hartelijke, onbaatzuchtige vriend, jubelde de komponist tusschen zijn snikken door; anders schrijf je nooit over muziek en ik heb het je niet durven vragen. Maar je heb het toch gedaan, uit vriendschap, je bent een kerel, ja dat ben je !

Geen der bladen, die tegelijk met „De Bode uitkwamen, had zoo innig-begrijpend en zoo waardeerend over de symphonie geschreven als dat blad. Doch de speciale muziekbladen, die drie dagen later verschenen, bevestigden bijna in koor het zuiver oordeel van den bekwamen kollega Molijn. En elk der groote muziekcritici had meerdere kleine en groote schoonheden ontdekt in het welgeslaagd werk van den „jongen meester '.

Toen braken ook de verwijten los van allen die schreven over muziek en kunst in het algemeen. Men wreef Molijn aan, dat hij zich arglistig, al jaren lang, onttrokken had aan zijn plicht van over muziek te schrijven. Zoo goed hij met succes allen kunstenaars had voorgelicht in alle mogelijke periodieken, oordeelde men, had hij ook zijn plicht jegens de komponisten dienen te kennen.

Dat was een fout, een groote fout geweest, doch nu vertrouwde men er op, dat hij er nooit meer in zou vervallen. Als hij nu niet volhield met over muziek te schrijven, kon men even goed het Concertgebouw sluiten en Mengelberg op pensioen stellen.

Zijn vrienden en benijders kwamen hem bezoeken om hun artikelen kracht bij te zetten en aan te vullen met hun welsprekend betoog. En geen hunner wilde hooren naar verontschuldigingen of beleefdheidsfrazes. Wat drommel, bulderden zij eenstemmig, men doet wat men kan, doch wat men kan moet ook gedaan worden. En als Molijn het voortaan weer zou vertikken over muziek te schrijven, zouden ze hem de „soos uitdringen, zoo waar als hij de grootste zijner broeders was. Toen moest hij wel toegeven, de groote criticus.

Een week verliep en de storm had zich nog niet

gelegd Wel luwde hij — maar toch las men

dagelijks in de kranten van den grooten muziek-recensent die „een nieuwe parel had bijgevoegd aan zijn