- 706 -

den breede het nut van eiken tak van sport ging uiteenzetten ; maar het getuigt van een enorme kortzichtigheid, wanneer men den goeden invloed van de voetbalsport voor de lichamelijke opvoeding zou willen wegcijferen.

Overal wordt tegenwoordig van hooger hand, op scholen, op de rijks-opvoedingsgestichten, in het leger enz. de beoefening van het voetbalspel zooveel mogelijk bevorderd, als zijnde een bij uitstek geschikt middel om het lichaam lenig en flink te maken, om de energie van het individu te prikkelen en het uithoudingsvermogen te bevorderen. Evenzeer als gij, erken ik het groote nut van de kunst, den veredelenden invloed van het artistieke leven ; doch vóór alles moet de mensch gezond zijn, moet de ziekelijke verwijving van ons huidige geslacht, waarvan men juist in de kunstwereld zulke recente voorbeelden aanschouwt, krachtdadig bestreden worden. Slechts een gezonde jongen is in staat, geestelijk voedsel in zich op te nemen.

Veelal is de lichamelijk-stumperige gesteldheid van menig zich noemend kunstenaar oorzaak, dat diens kunst den stempel van ziekelijkheid en verwijving draagt.

Nog eens moet ik de verdere door u aangehaalde voorbeelden van sportbeoefening ter sprake brengen.

Gij schrijft: ,,Er is niets veredelends in een troep paarden, waarvan de berijders vooraf hebben afgesproken, wie het hardst zal rijden om heteerst den eindpaal te bereiken, ten einde straks de op hen gemaakte weddenschappen onderling te verdeelen."

Daarmede wilt gij 'n beeld geven van de courses ; en waar gij het over sport belieft te hebben: van paardensport. Mijnheer Wolf, ik duid het u niet euvel, dat gij geen notie van paardensport hebt,*) wel echter, dat gij het onsportieve van het wezen der courses (en dan nog de excessen) en den luguberen handel van de „bookie's" aanhaalt, om te motiveeren, waarom gij de paardensport niet veredelend, niet verheffend vindt. Ik ga nog verder, doch kom weer op de kunst terug: in het Circus Schumann werd in 't afgeloopen winterseizoen 'n quasi-wild paard in de arena door 'n gefingeerden Mexicaan eiken avond opnieuw z. g. getemd en daarom gepijnigd op 'n verschrikkelijke manier. Dat zoudt gij óók paardensport noemen; maar met veel meer recht kan ik deze bestiale uiting onder de kunst rangschikken. Die Mexicaan

is 'nartiest" geen sportman. Neen, waarachtig

geen sportman! Want juist de paardensport — 't is helaas 'n luxe-sport, evenals jacht, golf etc. — en ook de teelt van deze viervoeters heeft wel degelijk iets veredelends en zelfs iets artistieks.

Schrijver dezes en met mij duizenden en nog eens duizenden zien oneindig veel liever, — vinden het veel

*) De geachte inzender vergist zich deerlijk ! — N. H. W.

meer een dienen van de schoonheid, — wanneer wij in de vrije natuur 'n amazone of 'n flinken heerrijder voorbij zien galoppeeren, dan dat wij ons oog moeten laten vallen op de wanstaltige produkten van menig futurist of kubist.

Verder zegt gij: „Er is niets beschavends in een paar krachtpatsers, waarvan de een den ander zóólang met z'n vuisten bewerkt, dat hij voor dood op den grond blijft liggen; of in een kudde menschelijke vleeschklompen, die met wringen, slaan, stompen en bijten twee aan twee worstelen om de eer van de sterkste, teneinde straks die eer in klinkende rijksdaalders om te zetten."

Wat is dat nu weer, waarde heer Wolf ? Uw eerste voorbeeld, — meent gij daarmede de bokssport ? Boksen is sport, — vraag dat maar eens aan Moussault, den ijverigen voorzitter van den Nederlandschen Boksbond. En gaat dan eens kijken naar de oefeningen, welke, geleid door deze organisatie, geregeld plaatsvinden en welke u kunnen aantoonen, met hoeveel ambitie deze nuttige tak van sport hier en elders door talrijke jongelui wordt beoefend. Of als ge wilt weten wat worstelen is, ga dan kijken in het turngebouw ,,De Hoop , waar onder de auspiciën van den Nederlandschen Krachtsportbond wordtgeworsteld en door stevige, gezonde en toch lenige kerels de z.g. zwaarathletiek wordt beoefend. Ga dan echter niet naar de vertooningen van de beroepsboksers of -worstelaars.

Johnson is een „artiest", waarde heer W o 1 f; wij sportlui rekenen hem niet tot de onzen en hij hoort er ook niet bij, evenmin als V a n R i e 1 of een van die anderen die 'n maand geleden in „Flora" hun even onsportieve als potsierlijke vertooningen gaven.

Zoo gaat het ook met de beide zooeven genoemde amateur-organisaties. Die vertegenwoordigen de sport zooals zij door liefhebbers wordt beoefend. En dan heeft ze wel degelijk haar waarde.

Nadat gij op deze wijze uw onbevoegdheid om over sport te oordeelen, doch tevens uw antipathie tegen deze beweging, die gij niet kent, hebt aangetoond *), komt gij tot het zwaartepunt van uw betoog: er wordt volgens u te veel notitie van de sport genomen ; de kranten schrijven er te veel over, het publiek toont te veel belangstelling.

Daar heb ik 't belangrijkste van uwen ongemotiveerden aanval.

Maar ik doorzie u, waarde redacteur! Gij en vele kunstbroeders zien met leede oogen aan, hoe de sport zich meer en meer ontwikkelt; hoe zij, vóóral om te aanschouwen, een behoeftewordtvoordegrootemassa.

*) Ik heb noch een oordeel over sport gegeven, noch van éenige antipathie doen blijken, — integendeel: ik heb gevraagd de sport in schoonheid te beoefenen (zooals de Grieken) en gewezen op de overdreven reklame die er door de sport-redacteuren der dagbladen voor wordt gemaakt. — N. H. W.