— 741 -

Concertzaal-Kiekjes.

In een Muzikale Kroniek van het Algemeen Handelsblad van de vorige week schreef de muziek-redacteur, de heerW. S(ibmacher) Z(ijnen), een zestal kleine schetsjes, onder den verzamelnaam „Concertzaal-kiekjes". Het eerste daarvan was een „portret" van „den" impresario, het tweede een van „den" man van de krant, het derde van „den" steunpilaar, de volgende gaven karakterteekeningen van „het" genie, „de" autoriteit, „het" dweepstertje. Althans zóó meen ik dat deze, onder bovenstaande titels verschenen schetsjes, moeten worden opgevat.

Aardig, geestig en raak was het portret van „den impresario, den doorslag-impresario dus. En ik stem onmiddellijk toe : zóó zijn er. Men oordeele. De heer W. S. Z. leekent:

De impresario, of concert-directeur, is de op-stapelzetter, de bouwer, optuiger, stuurman, kapitein van het schip, dat concert heet en onder zijn vlag vaart. Hij geeft 't een naam, ontwierp den tekst der biljetten, allerwegen aankondigend het „optreden van den wereldberoemden pianist" of het „laatste bezoek van den grootsten zanger vóór zijn vertrek naar Amerika", die — bij de gratie zijner bemiddeling — hun gaven mogen brengen aan het muziekbegeerig publiek.

De concert directeur is 'n prachtige verschijning, Twee uur vóór den aanvang steekt hij zich in den fijn gesneden rok. Het wit van das en handschoenen is smetteloos, de glans zijner laarsjes glimt als die zijner oogen wanneer hij het publiek, de nederigen en de deftigen, ziet binnen komen. Hij recipieert aan den ingang der zaal met minzamen glimlach, nadat hij in de solistenkamer de kunstenaars in de atmosfeer zijner welriekende vriendelijkheid achterliet. Voor allen heeft hij beleefde woorden, allen immers zijn gasten, in avondtoilet of met overjas aan, allen welkom, allen z'n Pappenheimers. En als hij zich van hunne aanwezigheid overtuigd heeft — de ongenooden buiten ! — het podium ook in goede orde weet, gaat hij den kunstenaar waarschuwen en leiden tot de podiumdeur : hij wijst den toegang tot zijn salon, blijft in de opening staan 'n moment. Een blik op zijn publiek : nu zal je wat hooren, en hij verdwijnt. Straks schuift hij behoedzaam de zaal in, steekt zijn neus tusschen de zware portière, loert of wel ieder behoorlijk zit en luistert.

De concert-directeur bewaart, op de gang, kransen en bloemen, verklapt niet het „geheim" hunner herkomst. Zelf draagt hij ze, onder 't knetterend applaus, binnen en biedt ze aan met zelfvoldoening en geluksgevoel, alsof hij de gever is. Zijn gelaat straalt als zijn laarzen. En hij grijpt, aan 't eind van zijn avond, naar de handjes en bedankjes van eenige invité's, met de waardigheid en genegenheid, die passen bij de voornaamheid van zijn persoon.

Inderdaad, zóó zijn er. Ook ik ken er zoo: Amsterdamsche en Haagsche. Het is geestig geteekend.

Maar minder bekend komt mij voor: het type van den „man van de krant". Wie wordt daarmee bedoeld?... Kollega Bottenheim van de Nieuwe

Rotterdammer, of kollega Van Gigh van De Telegraaf, of mejuffr. L i e c k e n van hetzelfde blad, of kollega Kersbergen van Het Nieuws, of Lurasco van Het Centrum, of Ve r m e u 1 e n van De Tijd, of Keuls van het Handelsblad...? Zeker niet de schrijver zelf! Want de rustige, kalme heer Sibmacher Zijnen beantwoordt zeker niet aan het portret van den „man van de krant :

De man van de krant is steeds bij de hand. Heeft hij de krant niet in de hand, dan draagt hij haar, zwierig, onder den arm.

Men ziet dadelijk wie en wat hij is. Zoo iemand, dan is hij „thuis" in de zaal. Hij kent de zaalknechts en de garderobe-juffers bij namen. Eiken bezoeker kent hij, keurt hij, schat hij, groet hij met blik van verstandhouding of handendruk. Ook de artiesten uit den vreemde zullen hem spoedig kennen- Als de man van de krant presenteert hij zich makkelijk, zonder den minsten zweem van bescheidenheid. Hij beweegt zich als 'n aal, en kijkt als 'n arend. En 'n oogwenk doorschouwt hij hun levensgeschiedenis, hoort hij hun plannen uit en hun indrukken, hun familie-relaties en hotel-ervaringen. Aan wie maar hooren wil vertelt zijn luide stem van hun bijzondere eigenschappen, van de ontmoetingen die hij met hèn zal hebben, van de uren die hij met hèn genoot . . in Duitschland, in Engeland ....

De man van de krant gaat in de zaal 't laatst zitten, en wipt na elk nummer vlug op om het publiek te overzien, de stemming waar te nemen. Hij klapt 't eerst, en 't hardst. Afkeuring zoowel als goedkeuring verkondigt hij aan zijn buren met grooten nadruk. Op zijn knie maakt hij, geheimzinnig, critische aanteekeningen ; de blikken der omzittenden volgen, nieuwsgierig, zijn handbeweging. Impressies krabbelt hij op, onder een muzieknummer dat zijn aandacht niet waard is.

Of hij luistert en noteert tegelijk. Zelfs kan hij vooraf schrijven hoe 't wezen zal. Zijn voor-voelen werkt even enorm als de snelheid van zijn opnemings-vermogen. Voor niets staat hij en voor niemand. In de pauze vangt hij de meeningen als het toestel der draadlooze telegrafie Geef hem een oogje en hij heeft een ideetje, geef hem een woord en hij maakt een volzin, geef her» vier woorden en hij heeft een artikel klaar.

De rustelooze, alwetende man, is alom tegenwoordig. Dat hij altijd interessant is, beseft hij volkomen. Er is maar één ding, dat hij bijna nog belangrijker acht dan zich zelf, en dat is zijn krant.

Aldus de karakter-teekenaar in't Handelsblad. Maar is de schets niet wat overdreven? ... Of zou soms de een of andere week- of maandblad-recensent bedoeld zijn? (Frans Vermeulen van „de Groene", Van Milli g e n van Caecilia, Wolf van De Kunst.) Maar ook op hen lijkt het portret geenszins!...

Dan misschien op een provinciaal?... Willem Landré (N- R- C), Herman Rutters (Nieuwe Crt), De Ronde (Rotterd. Nbl.), Phi 1 ip Lo o t s (O.H. C.)...

Ik kan hem niet thuisbrengen ...

O ja, — ik ken hem ... 't Is Van G e k k e m van