24

EEN GESPREK MET RODIN

nooit opgemerkt, dat het nadenken, wanneer het zeer ver gedreven wordt, zulke aannemelijke redenen voor de meest tegenstrijdige beslissingen aan de hand doet, dat het tot onbewegelijkheid leiden moet.

Deze enkele woorden deden mij van mijn eersten indruk terugkomen, en van toen af bewonderde ik zonder voorbehoud de hooge symboliek van het beeld, dat ik voormij zag.

Ik begreep nu, dat deze vrouw het zinnebeeld was van het menschelijk intellect, onweerstaanbaar aangetrokken door raadselen, die het niet kan oplossen, vervolgd door het ideaal, dat het- niet kan verwezenlijken, gekweld door het oneindige, dat het niet kan omvatten. Het samentrekken van dezen romp duidde op de marteling der gedachte en de verheven maar ijdele halsstarrigheid, waarmede zij tracht vragen te doorgronden, die zij niet bij machte is te beantwoorden. En de verminking der ledematen wees op den onoverkomelijken afkeer, dien bespiegelende geesten koesteren voor het practische leven.

Toch schoot mij toen een critiek te binnen, die dikwijls over de werken van Rodin geveld werd, en zonder het overigens daarmee eens te zijn, deelde ik die toch aan den meester mede om te weten, wat hij daarop antwoorden zou.

»De letterkundigen,« zeide lik hem, smoeten de tastbare waarheden toejuichen, in uwe beeldhouwwerken uitgedrukt.

Maar sommige uwer kunstrechters maken er u juist een verwijt van, dat uwe inspiraties meer literair dan plastisch zijn. Zij beweren, dat gij handig de goedkeuring der schrijvers weet te verwerven door hun onderwerpen aan de hand te doen, waarop zij hunne welsprekendheid den vrijen loop kunnen laten. En zij meenen, dat de kunst met zulk een wijsgeerige eerzucht onvereenigbaar is.«

,/Als mijn model slecht is," antwoordde Rodin met vuur, „als ik anatomische fouten maak, als ik de bewegingen slecht weergeef, als ik de kunst om het marmer te bezielen mis, dan hebben deze critici volkomen gelijk.

Maar indien mijn figuren nauwkeurig en levendig zijn,