de arya samadsj.

113

Organisatie.

De leden behooren tot twee klassen : a) algemeene leden, Aryas genoemd, en b) leden met stemrecht, genaamd Arya Sabhasads, die 1 pet. van hun inkomen aan de algemeene kas betalen, afgescheiden van de bijzondere fondsen van de Samadsj, en die jaarlijks een uitvoerend comité benoemen dat de zaken van iedere Samadsj bestuurt en iedere week of iedere twee weken hiertoe samenkomt. De Samadsj belegt iedere week gemeentelijke bijeenkomsten, toegankelijk voor iedereen, zonder onderscheid van ras, kleur, of geloof. Daarbij wordt een dienst gehouden, worden preeken of lezingen voorgedragen en giften en contributies ingezameld. De Samadsjes in iedere provincie (of landstreek, die voor dat doel als provincie wordt beschouwd) zijn vereenigd onder een provinciaal bestuur uit hunne vertegenwoordigers, genaamd de PratinidM sab/ia. In den Pendsjab hebben sinds de scheuring in de algemeene vereeniging in 1892, twee PratinidM sabhas bestaan, met onafhankelijke organisaties; terwijl men er één aantreft in de Vereenigde Provinciën, Bengalen en Behar, Radsjpoetana, de Centrale Provinciën en Bombay. De Arya Samadsjes dragen l/l0 van de inkomsten uit de één pct's contributie af aan de provinciale besturen, behalve andere bedragen voor algemeene en bijzondere doeleinden. Vele leden offeren 10 pet. van hun inkomen aan de Samadsj/ De organisaties, belast met het werk der opvoeding en der philantropie zijn onafhankelijk van de algemeene organisatie, terwijl zij hun eigen reglementen vaststellen en hun eigen fondsen bijeenbrengen. Deze worden behalve door leden der Arya Samadsj gesteund door Hindoes die geen lid zijn. In vele gevallen zijn zij voor de Engelsche wet ingeschreven als lichamen met rechtspersoonlijkheid.

Er is een andere vereeniging, de Paropkarini Sab/ia genaamd, geconstitueerd bij uiterste, wilsbeschikking van den stichter, en bestaande uit leden uit alle deelen van VoorIndië behalve Madras, die ook de belangen van de Arya Samadsj bevordert. Haar eerste voorzitter was het regeerend Hoofd van den staat Oedeypore in Radsjpoetana, een leerling W. B. III, 1910. 8