240

JULES CLARETIE.

werden zij bij het oversteken van het plein vóór het Hotel de Flandre door den Hertog van Aumale, den Hertog van Chartres en de Prins van Joinville gezien, die hen binnen riepen, daar zij gaarne een verslag van den strijd wilden hebben. In de volgende week kwam Claretie in de hoofdstad terug, reizend met Victor Hugo, die na zijn lange verbanning weerkeerde, en wel in denzelfden trein, die de drie prinsen van den bloede overbracht. Gedurende het beleg diende hij in de Garde Nationale, deed zijn plicht en verzamelde intusschen stof voor zijn latere werken; toen de Commune vernietigd was en Parijs zijn gestoorde bezigheden hervatte, verwisselde hij weer het zwaard tegen de pen, getrouw aan zijn motto liber libro, terwijl sommige zijner confrères tot hooge politieke rangen opklommen.

Maar wij zijn een weinig vooruitgeloopen. In 1866 voltooide Claretie twee romans, die een aanmerkelijken vooruitgang toonden in vergelijking met zijn vroegere pogingen. Een er van was Mademoiselle Cachemire, later opnieuw uitgegeven onder een anderen titel; TJne Femme de Proie; en de tweede, Un Assassin, meer bekend als Bobert Burat. Zij hadden beide groot succes. In een vleiende beoordeeling van het laatste boek zeide Sainte-Beuve: „De schrijver heeft de rechte snaar aangeroerd. Het moderne leven wordt erin blootgelegd." Een zelfde levendigheid en macht om den lezer te treffen wordt aangetroffen in de studies over de Eerste Revolutie, een weinig later geschreven en gegrond op dokumenten uit de Bibliotheek des Archives, waar Claretie bekent eenige der aangenaamste uren van zijn leven doorgebracht te hebben, snuffelend in oude, gele bladen van de geschiedenis, en de ziel van zijn land onderzoekend. Zelf een Republikein, zette hij er zich toe om te vertellen van hen die een rol speelden in dat groote drama, van Camille Desmoulins en de Derniers Montagnards. De bejaarde Michelet was getroffen, toen hij die bladzijden van zijn leerling las en haastte zich in de voorrede van zijn eigen Histoire de France haar waarde te erkennen. En de laatste vijf jaren van het Keizerrijk schonken nog meer lauweren. In 1868 voerde de Ambigu, een zijner tooneelstukken op: La Familie des Gueux, dat zoowel door de pers