LONDENSCHE RASSENCONGRES.

353

geldschieters met voldoening zullen lezen, clat aangezien de Tweede Haagsche Conferentie aan personen het recht toekent de wettigheid van bepaalde oorlogsdaden, waardoor hun nadeel berokkend is, aan het oordeel van het Internationaal Prijzenhof te onderwerpen, er geen reden bestaat, waarom het Haagsche Hof niet competent zou worden verklaard om privaatrechtelijke geschillen tusschen de burgers van verschillende Staten te berechten en waarom er voor dergelijke gevallen niet een bijzonder Hof voor Schuldeischers zou worden opgericht. Het zou voor eene derde Haagsche Conferentie zijn weggelegd, deze verbetering tot stand te brengen."

Dr. Rein sch, hoogleeraar in het Internationaal Recht aan de Universiteit te Wisconsin, verzekert ons,1 dat de overdreven hooge invoerrechten in de Vereenigde Staten spoedig zullen worden verminderd of afgeschaft. Reeds, zegt hij, „zijn de dagen van het protectionisme geteld. Overeengekomen tarieven, wederkeerigheidsverdragen en onderlinge inschikkelijkheid op elk gebied zullen in de plaats treden van de politiek der hooge tarieven, die gebaseerd zijn op de voorstelling, dat de naties geheel op zichzelf staan en dat sfeeren van poiitieken en oeconomischen invloed synoniem zijn. Voortaan zal de richting door den handel zelf ingeslagen, meer en meer de oeconomische politiek beheerschen, zoodra men zal hebben ingezien, dat de staatkunde tevergeefs de richting waarin de handel zich beweegt tracht te bepalen."

De heer M e a d brengt ons in herinnering, dat het komende jaar gedenkwaardig zal zijn, „omdat we dan den honderdjarigen vrede tusschen de Vereenigde Staten en Groot-Brittanje zullen vieren." Wij kunnen de Vereenigde Staten ternauwernood als eene vreemde Mogendheid beschouwen of aan de mogelijkheid van een oorlog met hen denken.

Jegens Duitschland is onze houding nog merkwaardiger, wij hebben daarmede duizend jaren in vrede geleefd, of eigenlijk gezegd, we hebben nimmer oorlog met Duitschland

1) Bl. 54.

W. B. I, 1912.

23