388

DE SCHADUW IN HET VOLKSGELOOF.

minde persoon noemt, raakt men de schaduw aan. Bij het uitspreken van het woord „schoon", plaatst men de hand op het aangezicht en men legt de hand op den weg bij het woord //maan".1 De schaduw stelt hier de beminde persoon voor en men stelt zich die op één of andere wijze voor als verbonden met die persoon.

De schaduw treedt ook eigenmachtig op. Volgens het Silezisch volksgeloof, gaat de schaduw, ten teeken van den aanstaanden dood van haar meester, om twaalf uur in den Nieuwjaarsnacht zeven maal rondom de kerk. In de Pfalz gelooft men, dat in den nacht van 25 April de schaduwen van allen, die in het jaar sterven zullen, zich op de kerkdeur afteekenen. Hier gaat de schaduw vooruit en het lichaam volgt later denzelfden weg.

Dus bezit de schaduw een zekere vrijheid en is onafhankelijk van het lichaam. Zij wordt door haar meester gegeeseld ; zij kan op hem rijden als nachtmaar, en zij kan zich van hem verwijderen en uit eigen beweging kwaaddoen. Zij is dus een zelfstandige gezellin van haar meester.

Men kan dus door eigen schuld of door de schuld van anderen zijn schaduw missen. Het volksgeloof kent eenter ook wezens, die nooit een schaduw bezitten. In Perzië geloofde men, dat dit met de goden het geval is en ook met de goddelijke plant Haoma, die gelijkt op de Soma der Hindoe's en evenals deze godenspijs is.2 In de Indische mythologie treft men sporen van een dergelijke voorstelling aan.

Ook bij mindere wezens dan de goden kan de schaduw ontbreken. Dit blijkt uit een bericht in de Boeddhistische heilige boeken. Bodhisatta was in een vorige incarnatie koopmanszoon en moest zijns vaders karavaan door cle woestijn leiden. Hij ontmoette iemand, die hem trachtte over te halen om zijn watervoorraad weg te werpen, omdat er frissche bronnen in de nabijheid zouden zijn. Doch Bodhisatta liet zich niet om den tuin leiden. Hij zag dat de man, die hem aansprak, in de zon stond zonder een schaduw

1) J. B. Andrews, Neapolitan Witchcraft, (Folk-lore, VIII. p. 5).

2) Darmestetter, Sacred Books of the East,, IV, p. XLIII, noot 2.