H E DEN DA AGSCHE D1EETQ U A EST J ES.

125

Het witte vleesch van gevogelte heeft geheel ten onrechte den naam, weinig urinezuur te vormen; integendeel, het is juist rijk aan kernen en extractiefstoffen. Het vleesch van oude vogels overtreft in dit opzicht zelfs zuiver ossenvleesch. Iedere huisvrouw weet hiervan te profiteeren en neemt bij voorkeur oude dieren, als zij een krachtige kippenbouillon wil maken. Het vleesch van visschen is in 't algemeen arm aan kernen en extractiefstoffen, doch deze regel is ook al niet absoluut zonder uitzondering; het vleesch van forellen b.v. bevat heel veel urinezuurvormende stoffen.

Al deze feiten zijn reeds tal van jaren bekend, en toch hebben zij niet kunnen verhinderen dat het dogma van het nadeelige van donker vleesch en het onschadelijke van het witte zich als een epidemie steeds verder en krachtiger heeft kunnen uitbreiden.

Veelvuldig zijn de gevallen, waarin de arts met alle mogelijke middelen den algemeenen voedingstoestand moet trachten te verbeteren. Hiertoe dienen de zoogen. mestkuren. Het is niet zonder belang nu eens nauwkeurig na te gaan, in hoeverre men nu hierdoor den lichamelijken toestand denkt te verbeteren, want op dit punt heerschen allerlei verkeerde begrippen.

Afgezien van de circuleerende vochten kan men de organische stof, waaruit het lichaam is samengesteld, in twee groote groepen verdeelen. De eerste en belangrijkste is het protoplasma van de weefselcellen, met inbegrip van de bloedlichaampjes. Van dit protoplasma is het leven afhankelijk en door dit protoplasma komt alles tot stand, wat men kan ten uitvoer brengen. Een lichaam dat rijk is aan protoplasma is — ceteris paribus — krachtiger en tot meer arbeid in staat dan een, dat er arm aan is.

De tweede groep neemt niet actief doch slechts passief deel aan de levensprocessen, d.w.z. zij wordt verbruikt en verteerd en geoxydeerd door het protoplasma. Een gezond organisme zamelt voortdurend een goede hoeveelheid van dit verbruiksmateriaal op; houdt dit in voorraad om niet min of meer van de hand in den tand te moeten leven, maar