PRINS ITO ALS PATRIOT EN STAATSMAN.

241

van wier bekwaamheid men niet zeker is, alleen omdat zij tot deze of gene staatkundige partij gerekend worden. Waar vraagstukken in behandeling komen die plaatselijke belangen raken, overwege men steeds in hoeverre het algemeen belang daardoor bevorderd of geschaad wordt, en in geen geval mag het belang van den staat worden achter gesteld bij de voorbijgaande belangen van eene of andere staatkundige partij. Geestelijke ontwikkeling en zedelijke kracht zijn de eenige middelen, waardoor wij ons doel kunnen bereiken, dat geen ander is dan datgene, wat het altijd geweest is: //Een eervolle vrede met alle volken en eervolle vooruitgang van ons eigen volk."

Bij de bespreking van zulk een karakter is men misschien al te zeer geneigd, om te lang bij zijn openbaar leven stil te staan, en inderdaad is zulks moeielijk te vermijden, omdat Prins Ito, zelfs in zijn privaat en huiselijk leven, toch altijd in staatszaken verdiept was. Degenen die veel met hem gewerkt hebben en zij die vaak zijn villa te Oiso bezochten, zullen, hoeveel eerbied zij ook voor den staatsman mogen koesteren, daarom nooit het beminnelijke van den mensch vergeten. Het eenvoudige leven dat hij te Oiso leidde, zoo eenvoudig als het alleen in Japan mogelijk is, was geheel in overeenstemming met het karakter van den prins; gaarne mocht hij, al rookende, overallerlei onderwerpen praten en vooral herinner ik mij een gesprek over het //verwestelijken" van Japan en den vooruitgang, waarmee dat proces gepaard was gegaan. Ben zekeren trots op de verkregen uitkomsten kon hij moeielijk verbergen, maar tevens sprak hij de overtuiging uit, dat stilstaan voor een volk onmogelijk was; men moest of terug of meer en meer vooruit. Hij was tevens overtuigd van de noodzakelijkheid om alle denkbeelden, die van de Westerlingen overgenomen werden, te Japaniseeren, zooals trouwens gebeurd is met alles, wat van buiten is ingevoerd: Boeddhisme, de leer van Confucius, overleveringen, kunst, enz. het heeft alles een Japansch karakter gekregen. Met groote bitterheid sprak hij van de zendelingen, die in het land gekomen waren en de Japanners een onzedelijk volk gescholden hadden, en hij toonde zich zeer ingenomen met het ontbreken van

W. B. II, 1910. 16