426

DE LOTGEVALLEN VAN OVERSTE HELGESEN.

Natuurlijk was Helgesen na de Frederikstadsche affaire de populairste man van 't Skandinavische Noorden. In alle Deensche, Zweedsche en Noorweegsche illustratiën stond zijn portret. Zijn naam werd in een lied vereeuwigd, dat de Deensche soldaten van heden nog zingen. Het regende onderscheidingen en Deensche, Zweedsche en Russische ridderorden voor hem.

lntusschen was met de afgeslagen bestorming van Frederikstad de treurige veldtocht van 1850 geëindigd. Vier maanden later bezetten de Pruisen en Oostenrijkers Holstein en ontwapenden de Sleeswijks-Holsteinsche krijgsmacht. De pacificeering was begonnen.

En nu begon tevens het Deensche bestuur zijne werkzaamheid met het invorderen der belastingen, die gedurende de vier jaren 1848—1851 niet betaald waren; het bepaalde bovendien, dat als buitengewone contributie ook nog opgebracht moest worden. .. eene som, gelijkstaande met hetgeen men in de jaren van den opstand aan de SleeswijkHolsteinsche kassen had afgedragen.

Voor Johannisberg beliep het totale bedrag ongeveer 6500 gulden. Mijn vader was intusschen gestorven, en in 't beheer van ons landgoed was alles in de war, en waren de inkomsten der laatste jaren bijna nihil, daar onze bezittingen geheel binnen den voorpostenketen lagen. Mijne moeder zag zich dus volkomen buiten staat, de gevorderde som op te brengen, zoodat er met executie gedreigd werd en iederen dag de inbeslagneming van ons vee en ons meubilair verwacht kon worden.

Doch ziet, daar kreeg op een goeden dag de ritmeester Fibiger, die met zijne dragonders op Johannisberg en in t naburige Meggerkong ingekwartierd was, van overste Helgesen het besliste bevel, iederen executeur, — of hij in

uniform of in politiek verscheen, dat deed er niet toe, bij

den kraag te nemen en naar Sleeswijk te transporteeren. Fibiger werd er verantwoordelijk voor gesteld, dat geen inbeslagneming op Johannisberg geschieden zou.

,/En hiermee,/' zoo schreef Helgesen, „wou hij den vos betalen, dien hij in 1848 had meegenomen en dien hij