WELKE INVLOEDEN BEPALEN HET GESLACHT VAN HET KIND ?

469

ting het gevolg is van groei van cellen en daarop telkens volgende splitsing er van.

Het menschelijk lichaam b.v. is dus een samenstel, een gebouw van tallooze cellen, uit eene lange reeks van splitsingen van de bevruchte eicel ontstaan. De inhoud van zulk eene cel, binnen een celwand besloten, bestaat uit protoplasma en de celkern. In het protoplasma huist de kracht, het arbeidsvermogen; de geheimzinnige rest vormt de kern. Het protoplasma vormt dus ook het voedsel van de kern. Een voornaam bestanddeel van de kern is de chromatine, die de soort en het individu bepaalt. Als de cel zich splitst, wordt ook — in de waargenomen gevallen ten minste — de chromatine eerlijk tusschen de twee nieuwe cellen verdeeld. Hiertoe neemt zij den vorm aan van staafjes, die in de lengte door midden gespleten worden. Het aantal van die staafjes, die men chromosomen noemt, is uit verschillende waarnemingen, vooral op insecten gedaan, gebleken te zijn constant voor dezelfde sekse van dezelfde soort, waaruit men intusschen niet moet afleiden, dat verschillende soorten niet een zelfde aantal chromosomen zouden kunnen hebben. Verder is gebleken dat het aantal chromosomen bij de wijfjes even is en bij de mannetjes oneven en wel één minder dan dat van de wijfjes van dezelfde soort.

Als b.v. de cellen van het wijfje 20 chromosomen bevatten, tellen die van het mannetje er 19. In 't voorbijgaan zij opgemerkt, dat het wijfje weder de best bedeelde is. Wat geschiedt nu bij de bevruchting? Daarvan weten we alleen, dat de bevruchte eicel of met andere woorden de samensmelting van eicel en zaadcel, in het hier behandeld voorbeeld, als ze de kiem van een wijfje is, 20 en als ze de kiem van een mannetje is, 19 chromosomen bevat. Prof. Goldschmidt stelt zich dit nu zoo voor, dat vóór de bevruchting de laatste celsplitsing bij uitzondering zoo verloopt, dat de chromosomen niet gesplitst maar tusschen de twee helften verdeeld worden. Dan krijgt elk der twee nieuwe eicellen er 10 en van de twee nieuwe zaadcellen daarentegen de een 10 en de andere 9, waaruit dan bij de samensmelting eene cel met 19 of met 20 chromosomen gevormd wordt, waarvan de eerstvermelde zich tot mannetje en de laatstvermelde zich tot wijfje ontwikkelt. Om misverstand te voorkomen zij opgemerkt, dat dit laatste resultaat wel een feit is, maar dat het eene hypothese is, dat men hiertoe door eene exceptioneele wijze van splitsing geraakt was.

Verder heeft men ontdekt dat er twee soorten van chromosomen zouden bestaan, waarvan de ééne soort, de ideo-chromosomen, de soort en het individu zouden bepalen, terwijl de andere soort, de trophochromosomen invloed op de stofwisseling in de cel zouden uitoefenen.