254

OPMERKINGEN OMTRENT DE MUTATIE-THEORIE.

constante kenmerken bezit. In zulk een geval kunnen de bastaarden dus als een nieuwe soort worden beschouwd, die in hare eigenschappen tusschen de beide ouders staat.

Zulke vruchtbare bastaard-soorten zijn bekend ; maar het is vrij onwaarschijnlijk, dat zij groote beteekenis in de natuur zullen hebben.

Veel gewichtiger is zeker de boven besproken kruising tusschen naverwante typen. Als wij b.v. zien hoe een gecompliceerde bouw bij planten alleen van beteekenis is om zelfbestuiving te voorkomen of kruisbestuiving te bevorderen, kunnen wij er niet aan twijfelen, dat zij van buitengewone beteekenis is voor het voortbestaan van den stam, zelfs als wij juist bij de hoogststaande vormen als Faraxacum (Paardebloem) en Hieracium (Havikskruid) door een regelmatige apogainie (ongeschiktheid tot geslachtelijke vermenigvuldiging) al deze organen nutteloos gemaakt zien. Maar wij kunnen nu nog niet beslissen of deze kruising haar grootste beteekenis heeft als een conservatieve factor dan wel of zij ook progressief kan werken.

Veranderde uitwendige levensomstandigheden kunnen mutaties in het leven roepen of zij zijn wellicht de gewichtigste factor om ze te veroorzaken; maar is er eenige bepaalde verhouding tusschen cle hoedanigheden van die uiterlijke factoren en de richting der variaties? Kunnen de mutaties op eenige wijze beschouwd worden als „aanpassingen" aan de uitwendige levensomstandigheden ?

De school, welke zich zelve de Nieuw-Lamarckiaansche noemt, meent deze vraag bevestigend te kunnen beantwoorden ; maar hiervoor kunnen zij geen enkel afdoend bewijs aanvoeren. Tower's onderzoek bewijst, dat de mutaties onder uitwendigen invloed vaak in dezelfde richting gaan als de fluctueerende variaties, die door dezelfde uitwendige oorzaken worden te voorschijn geroepen. Droge warmte in den paartijd veroorzaakt bij de Lèptinotarsa meest lichte mutanten, vochtigheid daarentegen donkerkleurige. Maar dezelfde werking kan men te voorschijn roepen door verschillende uitwendige oorzaken; het is moeielijk kleurvariaties te beschouwen als aanpassings-verschijnselen en het schijnt eer alsof de uitwendige invloeden