278

UIT JAPANS MYTHOLOGIE EN GESCHIEDENIS.

Ama Tsoe Koyané, werd onder Keizer Kötokoe (645—654), Koeambakoe, eerste Minister van het Rijk en nam den naam van Foedsjiwara (wistaria of blauwe regen-veld) aan, daarbij de wistaria in zijn familiewapen plaatsend. Het ambt van Koeambakoe werd evenals het hoogepriesterschap erfelijk in de familie en gedurende het Nara-tijdperk, waarin de vorsten hunne vrome neigingen volgend, tempels en afgodsbeelden oprichtten en aan de godsdienstige stroomingen in kunst en literatuur voedsel gaven, slaagden de Foedsjiwara's er in, de geheele uitvoerende macht in het keizerrijk aan zich te trekken, aan hunne keizerlijke meesters slechts in naam de heerschappij te laten en alle andere edelen onder hunne invloed te brengen.

De juiste beteekenis van het woord Koeambakoe is: „belast zijn met en vertegenwoordigen" en deze woorden omvatten de plichten en voorrechten van tweeërlei aard die aan het ambt verbonden waren, n.1. die van Rijksbestuurder en die van tusschenpersoon tusschen vorst en onderdanen. Tevens was, gedurende de minderjarigheid eens keizers, of zoolang een keizerin op den troon zat, het regentschap aan den Koeambakoe opgedragen. Zoolang de keizer persoonlijk het bestuur in handen had, bezat elk onderdaan het recht, rechtstreeks tot hem verzoekschriften te richten. Spoedig matigden de Foedsjiwara's zich het recht aan, alle verzoekschriften te openen en ze naar believen af te wijzen of naar den vorst door te zenden. Zij bezetten alle hooge regeeringsambten met hun bloedverwanten, zij huwelijkten hunne dochters uit aan de keizers en de prinsen, zoodat na verloop van tijd alle leden der keizerlijke familie nauw aan hen verwant waren.

Hunne aanmatiging en macht werden zoo groot, dat zij de keizers, die 't geringste teeken van verzet tegen hunne macht uitten, onmiddellijk tot afstand-doen noodzaakten; zij plaatsten dan jongeren op den troon, die zij zonder moeite naar hun hand konden zetten. Hun heerschappij duurde 400 jaar, van 645 tot 1050, en in de eerste twee eeuwen dezer periode bewezen zij het Rijk groote diensten. Zij moedigden de verbreiding van het Boeddhisme aan, hervormden het leger en legden door den militairen- en den