280

UIT JAPANS MYTHOLOGIE EN GESCHIEDENJS.

inoeilijk is. Kinderen bidden dagelijks tot hem, opdat zij goede schoonschrijvers zullen worden en studenten eveneens, opdat zij in de letterkunde succes mogen hebben. Keizer Oeda in zijne kloosterafzondering — waarin hij door zijn schoone, trouwe beminde Ise werd gevolgd — en zijn leermeester Midsjizane, in zijne ballingschap voor altijd van vrouw en kinderen gescheiden, zijn altijd geliefkoosde onderwerpen geweest voor schilders en dichters.

Met de verbanning en den dood van Midsjizane eindigden tot op onzen tijd de pogingen om de persoonlijke heerschappij des keizers weder te herstellen. De hoofden der Foedsjiwara's heerschten met ijzeren vuist over de keizers, die achtereenvolgens den troon bestegen. De vorsten werden elk op zijn beurt naar hun believen gekroond, afgezet of genoodzaakt afstand te doen. Hun paleis werd een gevangenis, waarin zij streng van cle buitenwereld waren afgezonderd en zich slechts met leden der Foedsjiwara-familie in verbinding konden stellen. Hunne vrouwen werden uitsluitend uit die familie gekozen. Zij werden slechts een ijdele klank voor hunne onderdanen, aan wie, buiten den autocratischen kring van het paleis, nooit werd toegestaan hun aangezicht te aanschouwen. Aan slechts weinigen, die reeds den mannelijken leeftijd hadden overschreden, werd vergund den troon te bestijgen, vooral niet aan zulken, die eenigermate van mannelijk verstand of energie blijk gaven. De eenige geestelijke bezigheden die men hun toestond, waren dichtkunst en literatuur. Hun ontspanning zochten zij in het gezelschap van vrouwen, en hunne raadgevers onder toovenaars en sterrewichelaars. Maar buiten het hof en de hoofdstad wies een andere invloed steeds aan, die bestemd was binnenkort de heerschappij der Foedsjiwara's te vernietigen en den hechten grondslag te leggen voor een feudaal systeem, dat eeuwenlang zijn stempel heeft gedrukt op de sociale organisatie van Japan.

De Taira's en de Minamoto's waren families, die geen van beiden, zooals de Foedsjiwara's, op directe afstamming van de goden des Hemels konden bogen, maar die beide hun oorsprong van keizerlijke voorouders afleidden en dientengevolge eenigermate in het goddelijk prestige deelden.