'328

HET JODENDOM IN DE 19"E EN 20STE EEUW.

rust en vrede, er toe gebracht werden aan de onzekere toekomst van henzelven en hunne nakomelingen slechts met zorg en angst te kunnen denken.

Terwijl dus cle verstrooiing van het Joodsche volk over den gansehen aardbodem, en in verband daarmede het partieele karakter der bloedige vervolgingen, eene voldoende verklaring is voor het feit, dat het volk stoffelijk die moordtooneelen overleefde, blijft het toch een wonder, dat de Joden in staat waren zulk een leven van angst en zorg, van onzekerheid van goed en leven voor zichzelven en hunne gezinnen gedurende eene reeks van eeuwen te verdragen. Ben wonder, in den bovennatuurlijken zin van het woord, was ook dit echter niet. De Joden konden dit bovenmenschelijk lijden verdragen, omdat ze in de eeuwen hunner diepe ellende in een eigenaardigen toestand van hallucinatie leefden, die hen voor de afschuwelijke werkelijkheid minder gevoelig' maakte. Zij leefden een droomleven, waarbij ze zich nauwelijks rekenschap gaven van hun toestand, en dien als het ware vergaten in de oogenblikken als de vervolgers hen tijdelijk met rust lieten. En als zij uit de verdooving hunner tijdelijke onderwerping aan hun onafwendbaar lot soms hun oogen ophieven om te vragen, of het altijd zoo zou moeten blijven, of niet een rechtvaardig God eene betere toekomst voor hen bestemde, dan zagen zij voor zich een blauwen nevel, maar een nevel waarachter men een stralende zon, de zon van den verwachten Messias vermoeden kon.

Het geloof aan de verlossing door den Messias hield hen staande, toen hunne rampspoed dreigde hen te verpletteren. Hun onverwoestelijke hoop, nooit door een schaduw van twijfel verduisterd, gaf hun de kracht het ondragelijke te dragen.

Hoewel cle Jood het aardsche leven hoog schatte, scheen het hem niet het hoogste en vooral niet het eenige goed. Hij geloofde zeker, dat het graf de poort was van een eeuwig leven van vreugde en zaligheid en daarom vreesde hij den dood niet, al verscheen deze hem ook in de afschrikkende gestalte van pijnbank en brandstapel.

Voor zich zeiven geloofde de Jood der middeleeuwen aan