346

DE KUNST DER HO LEN BE WON EKS.

hij er behagen in schepte, vaak met groote handigheid, figuren van dieren en verschillende soorten van teekeningen op lemmets van been of ivoor, op grepen van dolken, op werpspiesen, harpoenen, enz. te griffen. In het eerst was de verwondering groot, en had men veel twijfel te overwinnen. Men had zich echter aan deze openbaring gewend, toen plotseling ongehoorde ontdekkingen de beoefenaars der praehistorie in vervoering brachten. Op de wanden en gewelven der holen, die in de verafgelegen tijden van rhinoceros, beer, mammoet, bison en rendier door menschen bewoond of gebruikt waren, vond men schilder- en graveerwerk. In het binnenste der rotsen, ver van het daglicht, ontdekte men vol verbazing dat de wanden met verwonderlijk levendige figuren en geheimzinnige teekens versierd waren.

Men begon met te twijfelen. Als methode was dit zeker niet af te keuren. Enkele twijfelaars gingen evenwel zoover' het vermoeden uit te spreken dat de ontdekkers dezer schat" ten niet vreemd waren aan de uitvoering van dit werk: Deze laster werd gemakkelijk tot zwijgen gebracht; de echt" heid der vóórhistorische teekeningen was boven verdenking verheven, en haar belangrijkheid wordt door niemand ontkend. De toerist, die tusschen twee tochten per automobiel deze zonderlinge kunstzalen doorloopt, durft zijn verbaasde oogen niet vertrouwen. De anthropoloog en de wijsgeer voelen zich gedrongen tot eene algemeene herziening van hunne theorieën over het geestelijk leven van den oorsproiikelijken mensch, over de eerste groote inspanning van het menschenbrein, over de eerste trappen van het zedelijk en maatschappelijk leven, over den oorsprong van godsdienstige begrippen, over den aanvang en de ontwikkeling der beeldende kunsten. De kunstenaar aanschouwt, bewogen en verwonderd: — hij is opgetogen te zien hoe cle geheimen zijner kunst werden uitgevonden en met zulk een behendigheid in practijk gebracht door menschen, die hun leven nog aan de groote roofdieren van den quaternairen tijd betwisten moesten.

De eerste waarnemingen, die trouwens geen geloof von- . den, werden in 1878 te Altamira (Spanje) gedaan. Een archaeoloog van Santander, de heer De Sautuola, bezocht