;3S4

DE HERSENEN VAN DEN HOND.

spraken boven reeds, dat wij zeer dikwijls daden verrichten zonder dat zij in het minste tot ons bewustzijn komen. Ik kan immers ook zoo gecompliceerde waarnemingen als bijv. het lezen eener mij geheel vreemde taal uitvoeren, zonder dat mijn begrip daarbij in werking komt; ik kan een gedicht, zonder acht te slaan op den zin, zoo snel mogelijk opdreunen. Maar wil ik den klemtoon leggen, zooals de beteekenis der woorden vereischt, dan moet er heel wat anders bijkomen, het begrip. Men heeft dit deel van de uitingen der ziel, het deel waarin zich voor den oppervlakkigen beschouwer het geheele wezen der dierlijke ziel concentreert, tot nog toe meestal als een werkzaamheid van de meest verschillende deelen der hersenen aangezien, ja wel van alle deelen te zamen. Sedert wij echter weten dat bij alle dieren altijd het optreden van nieuwe vermogens verbonden is aan het optreden van nieuwe daarvoor geschikte apparaten, moeten wij ook onderzoeken of er naast cle zintuigs-centra geen nieuwe apparaten bestaan, waaraan de bedoelde functie moet toegeschreven worden.

Nu kennen wij inderdaad bij de hoogere zoogdieren een reeks hersenschors-velden, die geen of weinig vezelverbindingen hebben met de oorspronkelijke eindstations der zintuigszenuwen in de oerhersenen. Deze plaatsen, waarvan er een groot aantal bekend zijn, —- bij den mensen minstens vijf-en-dertig — omringen de eigenlijke zintuigvelden, en nu is het waarschijnlijk dat voornamelijk deze de associaties bezorgen, de tallooze verbindingen die zoodanig tusschen de hersenschorsvelden zelf gemaakt moeten worden, dat een bezield handelen ontstaat. Nu kennen wij voor cle meeste dieren de uitbreiding der tusschen de zintuigsvelden gelegen schorsdeelen nog wel niet, maar een deel ervan, n.1. degenen die, ver verwijderd van alle zintuigsvelden, geheel voor in het voorhoofdsgedeelte der hersenen liggen, kunnen wij tegenwoordig scherp begrenzen. Men duidt ze aan als voorhoofdskwabben, en dit gedeelte is zoo goed gekarakteriseerd dat we het door zijn anatomischen bouw door de geheele reeks van zoogdieren kunnen vervolgen, en - daarbij blijkt iets zeer merkwaardigs. Het neemt duidelijk in grootte toe, naar de mate tvaarin het dier in staat is zijn