BESCHOUWINGEN VAN RODIN OVER BUSTES VAN KOUDON EN VAN HEMZELVEN.1

Benige dagen geleden vergezelde ik Auguste Rodin naar het Louvre, waar hij nog eens de bustes van Houdon ging zien.

Nauwelijks stonden wij voor zijn Vollaire, of de meester riep uit:

„Welk een heerlijk werk! het is de verpersoonlijkte ondeugendheid.

De een weinig loenschende oogen schijnen een tegenstander te bespieden. De spitse neus gelijkt op dien van een vos: hij schijnt zich te draaien als een kurkentrekker om overal naar het verkeerde en belachelijke te snuffelen; men ziet hem trillen. En de mond: welkeen meesterstuk! hij is omlijst door twee groeven van ironie. Hij ziet eruit, alsof hij ik weet niet welk sarcasme uitdenkt.

Een oud, heel slim vrouwtje, ziedaar de indruk, dien deze te gelijkertijd zoo levendige, zoo zwakke en zoo weinigmannelijke Voltaire maakt."

En na een oogenblik van nadenken ging hij voort:

1) Naar eene mededeeling van Gsell in La Revue van 1 Augustus jl.